Het blad Quest werd december vorig jaar uitgeroepen tot ‘lancering van het jaar’ op het jaarlijkse gala van de bladenbranche. Het populair-wetenschappelijke magazine vloog in 2004 harder de winkel uit dan Playboy en Nieuwe Revu. Quest begaf zich in een wereld waarvan uitgevers denken dat het nog steeds een groeimarkt is. Vechten om de gunst van de bèta en de bèta-wannabe.
‘Het getuigt van lef om het risico te nemen een nieuwe markt aan te boren’, stond er in het juryrapport. Met de kwalificaties ‘begrijpelijk’, ‘laagdrempelig’ en ‘brede doelgroep’ trachtten de juryleden een verklaring te geven voor het onverwachte succes. Daarnaast gooide G+J Uitgevers, die vijf jaar geleden ook al met veel succes de Nederlandse versie van National Geographic op de markt bracht, er bij de lancering van het blad ook een peperduur reclameoffensief tegenaan. De potentiële lezers werden op tv niet gezocht rond programma’s als Tegenlicht, Nova of Buitenhof, maar rond de voetbalwedstrijden van de Champions League.
“Mannen tussen de 18 en 35”, antwoordt hoofdredacteur Karlijn van Overbeek op de vraag wat de doelgroep is van Quest. “Middelbaar tot hoger opgeleiden die willen weten hoe iets werkt, hoe iets is ontstaan. Onze lezer heeft een honger naar kennis en avontuur.” Daar zat blijkbaar een gat in de markt, die toch al goed voorzien leek met een aardige stapel populair-wetenschappelijke bladen. Van Overbeek: “Bladen als EOS en Scientific American zijn droger en saaier en besteden meer aandacht aan tekst dan aan beeld.” Quest moet volgens haar worden gezien als het volwassen vervolg op ‘Zo zit dat’ en ‘Kijk’, bladen die zich vooral op jongeren richten. De oplage van het maandblad schommelt rond de 115.000. Daarmee gaat Quest bladen als Nieuwe Revu (85.000) en Vrij Nederland (52.000) hard voorbij en zit de oplage op het niveau van vrouwenbladen als Viva en Margriet.
Benadering
De markt was -en is, volgens uitgevers- dus nog altijd niet verzadigd. Geen van de bladen hanteert dezelfde benadering van onderwerpen, of heeft dezelfde diepgang, maar de keuze in onderwerpen komt wel grotendeels overeen. Zo schrijven al deze bladen over nieuwe ontwikkelingen die worden gepubliceerd in wetenschappelijke uitgaven als Science, Nature en The Lancet. Allemaal hebben ze rubrieken met ‘de wetenschap achter het nieuws’ en het ‘hoe, wat en waarom’ van verschijnselen van alledag.
Populair-wetenschappelijke bladen van het eerste uur, zoals Natuurwetenschap & Techniek (voorheen Natuur & Techniek, inmiddels 72ste jaargang), krijgen steeds meer concurrentie. “Het is een positieve ontwikkeling dat er steeds meer bladen komen”, zegt adjunct-hoofdredacteur Sanne Deurloo van Natuurwetenschap & Techniek. “Hoe vaker jongeren naar die hoek in de kiosk lopen, hoe beter. We hebben toch allemaal weer een net iets andere doelgroep. Wij vragen iets meer van de lezer dan Quest dat doet, dat vooral lekker is om even snel door te bladeren.”
De hoofdartikelen in Natuurwetenschap & Techniek zijn vier tot acht pagina’s lang en geïllustreerd met grote foto’s en inzichtelijke infographics. “Wij willen zaken niet alleen aanstippen en verklaren met holle frases, maar écht uitleggen hoe het zit. Dat betekent niet dat je per se gestudeerd hoeft te hebben om het blad te lezen. De lezer wordt wel bij de hand genomen. Als je het blad gelezen hebt, moet je denken: ‘Wow, wat kunnen we veel!’”, aldus Deurloo.
Vroeger werden de artikelen -toen nog in Natuur & Techniek- geschreven door de wetenschappers zelf en daarna net zo lang bewerkt tot het een leesbaar verhaal was. Tegenwoordig worden alle verhalen
geschreven door journalisten met een wetenschappelijke achtergrond. Deurloo: “Onze redacteuren en de freelancers zijn niet per se wetenschapsjournalisten. Ik heb liever dat ze een onderwerp journalistiek benaderen met een zelfde interesse en voorkennis als onze lezer, dan dat ze een onderwerp benaderen als een wetenschapper met een zelfde specialisme als de geïnterviewden. We laten ook altijd meer dan één wetenschapper aan het woord over een bepaald onderwerp. We willen laten zien dat ook de wetenschappelijke wereld overloopt van uiteenlopende meningen.”
Levensvatbaarheid
De vraag is of het Nederlands taalgebied groot genoeg is om goede wetenschapsjournalistiek te kunnen bedrijven. Willen journalisten tot de kern van een nieuwe ontwikkeling doordringen, dan moet er
literatuur worden doorgenomen en moet er veelal worden gesproken met meerdere wetenschappers. Soms meerdere malen, om volledig te kunnen bevatten én helder op te kunnen schrijven waar deze experts mee bezig zijn. Dat kost veel tijd en dus geld. Als de oplage dan blijft steken onder de dertigduizend exemplaren, zijn de middelen beperkt en hangt de levensvatbaarheid veelal af van de goodwill van de uitgever. Bladen als Natuurwetenschap & Techniek en het Vlaamse magazine EOS, dat een vergelijkbare benadering heeft, doen dappere pogingen en leveren zeker kwaliteit, maar ze hebben het bijzonder moeilijk.
Geen wonder dus dat uitgevers grijpen naar licenties van buitenlandse bladen om toch aan de behoefte aan populair-wetenschappelijk nieuws te voldoen. “Het Engelstalige blad National Geographic had al een oplage van veertigduizend in Nederland, maar het is een goede gok gebleken ook een Nederlandse versie op de markt te brengen”, zegt Paul Römer, adjunct-hoofdredacteur van de Nederlandse editie. De oplage schommelt rond de 145.000. De lezers zijn voornamelijk hoogopgeleide mannen tussen de veertig en vijftig jaar. “Die zouden ook best de Engelse versie kunnen lezen, maar blijkbaar vinden ze deze versie toch prettiger. Misschien ook omdat de Amerikaanse manier van schrijven vrij persoonlijk is, iets minder objectief dan we hier gewend zijn. Ongeveer een kwart van de inhoud doen we iedere maand zelf. De rest is vertaald en herschreven.” Bij de driekwart aan overgenomen verhalen wordt de layout,inclusief foto’s en infographics, integraal overgenomen. Ook de cover is iedere maand gelijk aan die van het Amerikaanse origineel.
Voor de eigen verhalen wordt gezocht naar freelancers met ervaring in een bepaald land, of wordt de Nederlandse hoofdredacteur zelf op pad gestuurd. “Wij presenteren ons niet echt als een wetenschappelijk blad. Je moet het blad eerder zien als een venster op de wereld. De fotografie is heel belangrijk.” Römer heeft wel een verklaring voor de problemen waarin sommige bladen verkeren: “Aan de inhoud ligt het niet. Het is de manier waarop het gepresenteerd wordt. Het ziet er niet uit.”
In navolging van de succesvolle Nederlandse editie van de National Geographic is er nu ook een Nederlandse editie van de Scientific American. Momenteel wordt die nog in Antwerpen gemaakt, maar sinds begin dit jaar zetelt de nieuwe redactie in het huis van de nieuwe zakenpartner HP/DeTijd in Amsterdam. Hoofdredacteur wordt HP/DeTijd-journalist Ed Croonenberg. “Nu is het nog puur een vertaalde selectie van artikelen uit het Amerikaanse origineel”, aldus Croonenberg. “In de nabije toekomst gaan we het meer lokaliseren; meer nieuwsberichten afkomstig van Nederlandse instituten en universiteiten, minstens één stevige, eigen feature en alleen Nederlandse columnisten.” Er zullen ook verhalen worden overgenomen uit de Duitse en Franse edities.
In tegenstelling tot de licentie van de National Geographic laat de licentie van Scientific American de Nederlandse redactie veel ruimte wat betreft de invulling van de bladformule. “We maken gewoon optimaal gebruik van hun unieke databank in New York, van hun artikelen, beeldmateriaal en infografics. Dat is niet gratis, maar het is wel veel goedkoper dan het zelf doen. Bij de concurrentie in Nederland ziet het er allemaal behoorlijk amateuristisch uit.”
Blijkbaar gaat bij de Nederlandse populair-wetenschappelijke bladen het geld ófwel naar inhoud en diepgang, ófwel naar fotografie en lay-out. Met beperkte middelen blijft het schipperen. Hoofdredacteur Andries Sabelis van het blad Mens & Wetenschap (oplage: 16.000) denkt de oplossing gevonden te hebben in samenwerken met het bedrijfsleven. Net als Kijk richt het blad zich vooral op de middelbare scholier. “Het is een puur Hollandse blokkade om te denken dat je niet kritisch kunt zijn als een bedrijf de kosten voor een reportage voor zijn rekening neemt”, aldus Sabelis. Zo had het blad een reportage over een nieuwe terreinwagen van Toyota. “We moesten toch een week met dat ding de bergen in. Dat zouden we zelf nooit kunnen betalen. Als het een slechte wagen was geweest, hadden we dat ook geschreven, maar toevallig was dat ding hartstikke goed.” Een deal voor een verhaal over windenergie ging echter niet door. “Omdat we dat als een doodlopende weg beschouwen.” Er kwam vervolgens wel een verhaal over windenergie, maar mét kritische kantekeningen van medewerkers van de TU Delft, en dus zónder financiering van belanghebbenden uit de windenergiesector.
Het gat tussen Kijk (doelgroep 15-21 jaar, oplage 74.000) en National Geographic (doelgroep 40-50 jaar, oplage 145.000) wordt nu dus opgevuld door het luchtige Quest. Twintigers en dertigers hebben het wellicht te druk om eens lekker te gaan zitten voor de verhalen van de EOS en Natuurwetenschap & Techniek.
De enige hoop voor de Nederlandse versie van Scientific American -waarin de verhalen nog langer zijn en ongeveer dezelfde diepgang hebben als de EOS en Natuurwetenschap & Techniek- is dat toch niet tijd, maar vooral kwaliteit de oorzaak is van de dalende belangstelling voor beide laatstgenoemde bladen van ‘eigen’ bodem. Als de lezer zich alleen stoorde aan het gebrek aan kwaliteit van de verhalen of de lay-out, zal het nieuwe blad misschien een oplage halen die hoger uitkomt dan dertigduizend. Voorlopig is de zap-generatie niet op zoek naar de echte uitleg voor een verslaving aan chocolade. “De zachte, smeltende film van de chocola geeft een fijn gevoel in de mond, en we genieten van de lekkere smaak. Genot maakt enkele geluksstoffen aan in de hersenen”, schrijft Quest. Voor 115.000 Nederlanders is dat even voldoende uitleg./.
|