Bestuur/Beleid

“Eindhoven is stedenbouwkundig gezien een armoedige stad”

Monumentenkwestie/Jim Heirbaut
Foto/Bart van Overbeeke

De stichting Wederopbouwerfgoed Eindhoven wil dat het Auditorium, het Hoofdgebouw, de W-hal en het ketelhuis de monumentenstatus krijgen. Het College van Bestuur is mordicus tegen. Het verlenen van de monumentenstatus vormt een grote belemmering bij het uitvoeren van de voorgenomen plannen voor renovatie en sloop. Een goed moment om eens een kijkje te nemen in de wereld van de monumentencommissie. Wat komt er allemaal kijken bij een aanvraag voor de monumentenstatus? Cursor vroeg het aan dr.ir. Jos Bosman, universitair hoofddocent bij de faculteit Bouwkunde en tevens lid van de Eindhovense monumentencommissie.

Wat is een monument precies?
Gebouwen die we belangrijk vinden voor het behoud van het cultuurhistorisch erfgoed. Er zijn gemeentelijke monumenten, zoals de Witte Dame, die door de gemeente belangrijk worden geacht. Daarnaast zijn er rijksmonumenten, zoals de Lichttoren, waar de Rijksdienst voor Monumentenzorg zorg voor draagt. En nu vergeet ik er trouwens bijna één: wereldmonumenten of World Heritage Sites. Een voorbeeld daarvan is de binnenstad van Amsterdam.

Wanneer kan een gebouw tot monument worden verklaard?
Pas als een gebouw vijftig jaar oud is, komt het in aanmerking voor de status ‘monument’. Heel af en toe wordt daar een uitzondering op gemaakt. Zo is de Bijenkorf nu al een monument. Vijftig jaar is een belangrijk punt en vormt een toetsmoment. Je zit dan op een mogelijk irritatievlak: de eigenaar van het gebouw wil verder, maar het publiek kan de architectuur juist weer mooi vinden en wil het in dat geval beschermen. In ieder geval heeft de eigenaar van een gebouw nooit méér dan het publiek iets te zeggen over het al of niet toekennen van de monumentenstatus.

Hoe verloopt die route naar de monumentenstatus?
Objecten die in aanmerking komen voor de monumentenstatus worden voorgedragen door externe personen of door de gemeente, maar het kan ook vanuit de monumentencommissie zelf komen. Het voorstel wordt vervolgens aan B en W voorgelegd. We stellen bij elk als monument voorgesteld gebouw een matrix op van meer of minder waardevolle aspecten. Na toekenning van de monumentenstatus mag een gebouw vervolgens op de meest karakteristieke punten niet meer zomaar veranderd worden. Is een gebouw eenmaal een monument, dan komt het vanuit de gemeente of het Rijk in aanmerking voor subsidiabele kosten voor onderhoud en eventuele aanpassingen.

Wat heeft het eigenlijk voor nut, een gebouw tot monument maken?
Het doel van het toekennen van de monumentenstatus aan gebouwen is het in stand houden van de cultuurhistorische erfenis voor het nageslacht. Zodat je kunt aflezen aan de gebouwen en de omgeving wat er gebeurd is. In de monumentenzorg is de term ‘collectieve herinnering’ geen vaag begrip, want die creëren we zelf. We zijn één van de armen van de
politiek en daarmee indirect van het volk. Maar we zijn ook een adviesorgaan, dat een positief of negatief advies uitbrengt aan B en W van de stad. Die beslissen uiteindelijk over de handhaving van de
monumentenstatus.

Wat maakt een gebouw interessant?
Bij monumenten gaat het over de opvatting wat cultuurhistorisch belangrijk is. Soms wordt een gebouw pas interessant doordat het het enige is dat over is van een bepaalde stijl. Dan heeft het waarde als documentatie van een tijdsbeeld. Zo kan ook iets lelijks toch de monumentenstatus krijgen. Neem nou de Witte Dame. Nu vinden we dat een bijzonder gebouw, maar toen het gebouwd werd, was het een puur functioneel productiegebouw in een zakelijke stijl. Het is toen waarschijnlijk niet als mooi of belangrijk betiteld. Nu vinden we het waard om te bewaren. Dat is de dimensie van de cultuurhistorie.

Hoe ziet de monumentencommissie eruit en wat doet die precies?
In de Eindhovense monumentencommissie zitten we met negen man, met ieder zijn specialisme. Mensen uit de hoek van de kunstgeschiedenis, architecten en architectuurhistorici, zoals ik. Vier dagen in de week werk ik op de TU/e en één keer per maand vergaderen we een ochtend met de commissie. Voor het bijwonen van de vergaderingen ontvangen we een vergoeding. Een deel doe je ook in je vrije tijd, omdat je het leuk vindt. Die interesse moet je echt hebben. De meeste andere leden zijn wat ouder dan ik en hebben daardoor ook wat meer tijd. Een kleine kern, de zogenaamde kleine commissie, komt wekelijks bij elkaar om aanvragen bij te houden voor de renovatie en verbouwing van monumenten.
Eén van de taken van de commissie is het beschermen van gebouwen tegen bijvoorbeeld vastgoedontwikkelaars. Vastgoed is één van de meest winstgevende bedrijfstakken en men walst nogal eens gemakkelijk over belangrijke architectuur heen. Hier zijn wij als commissie alert op.
De monumentenstatus maakt deel uit van de publieke meningsvorming. Dat is een taai proces, want je moet monumenten handhaven tegen de versnelling van de vernieuwing in.
Wij adviseren de gemeente niet alleen gebouwen tot monument te verklaren, we denken ook voortdurend: ‘Moet dit nog wel op de lijst blijven staan’. En af en toe ontdekken we ook nieuwe dingen.

Eindhoven heeft toch niets bijzonders aan gebouwen staan?
Eindhoven is stedenbouwkundig gezien een armoedige stad. Rafelig eigenlijk, want je denkt er een figuur in te herkennen, maar dat lukt net niet. Neem nou de Markt. Dat is in Eindhoven het bekendste plein. Toch is het niet sterk vormgegeven. Eindhoven is een jonge stad en er zijn wel historische panden, maar die zijn van een ander kaliber dan in veel andere steden. Hier gaat het ook vaak om scholen of boerderijen, mede door de late overgang van agrarisch naar stedelijk.
Al is het geen monument, maar zelf ben ik bijvoorbeeld heel blij dat we nu in Vertigo zitten, want hier kun je studenten tenminste weer motiveren. In dat oude, versleten en slordige Hoofdgebouw was het gevoel voor design ver te zoeken.

Wat vindt u van de hele kwestie met de voorgedragen TU/e-gebouwen?
Ik vind het persoonlijk een beetje cynisch. De stichting had kunnen weten dat de TU/e er niet op zit te wachten. Op deze manier forceer je dat de TU/e er blij mee moet zijn. Het CvB heeft het gevoel dat het een deel van zijn macht kwijtraakt, en daardoor is dit niet de meest productieve manier om erover te praten. Het hele verhaal heeft één voordeel, namelijk dát er nu over de gebouwen van de TU/e wordt gepraat en nagedacht.
Wat ik nog het vreemdste vind, is dat in de reactie van het CvB doorklinkt: ‘als de gebouwen eenmaal monumenten zijn, dan kunnen we er niets meer aan verbouwen’. Want dat is niet zo. Een monument mag altijd veranderd worden op de minder karakteristieke kenmerken.
Maar bovenal begrijp ik de keuze van de gebouwen die zijn voorgedragen niet. De oorspronkelijke hoofdlijn van het terrein is de diagonaal waarop het Hoofdgebouw en het voormalige T-hoog en E-hoog staan. Die gebouwen zijn met opzet niet in lijn neergezet, maar ten opzichte van elkaar versprongen. De monumentenstatus is nu aangevraagd voor een recht strookje met daarop Auditorium, Hoofdgebouw, W-hal en ketelhuis. Ik zie daar de logica niet van in. Als je naar een monumentenstatus wil kijken, moet je dat voor de oorspronkelijke monumentale figuur doen, en de manier waarop die figuur in staat blijkt te zijn om veranderingen in de tijd op te nemen. De TU/e heeft als mogelijk monument veel meer samenhang dan bijvoorbeeld de TU Delft. De kern van de TU/e is in één keer gebouwd en ligt relatief dicht bij het stadscentrum.

En hoe nu verder?
Twee weken geleden hebben we over de TU/e-gebouwen gesproken, maar de interne besluitvorming is nog niet afgerond. We hebben de te hanteren argumenten nog niet volledig doorgesproken. Verder zou mijn suggestie zijn in dit lustrumjaar een discussie te organiseren met aandacht voor de monumentenstatus. Daarin kunnen we meningen nu eens zorgvuldig naast elkaar zetten, in plaats van het alleen maar via de media te spelen. Ik ben wel benieuwd hoe de bestuurders, docenten en studenten, en met name die van Bouwkunde, aankijken tegen de cultuurhistorische waarde van de gebouwen van de TU/e en wat we zouden moeten behouden./.

Dr.ir. Jos Bosman volgde een opleiding tot architect aan de THE. In de jaren ’80 werkte hij voor de Rijksdienst voor Monumenten-zorg. Met voornamelijk kunsthistorici als collega’s kreeg hij daar, zoals hij zelf zegt, zijn tweede opleiding.
Bosman was vervolgens als onderzoeker verbonden aan het Institut für Geschichte und Theorie der Architektur (GTA) van de ETH Zürich. Nu geeft hij aan de TU/e les in architectuur en architectuurgeschiedenis.