Mijn afgelopen twee weken. Hoppen naar Daresbury voor de jaarlijkse gebruikersbijeenkomst van de Synchroton-faciliteiten. Vervolgens naar Linz, voor de tweede bespreking van ons Brite/Euram-programma. Aansluitend naar Kreta, om een invited lecture te geven op de bijeenkomst van de European Physical Federation. Vorige week naar Philips CFT voor de bespreking van ons lopende onderzoek. Morgen naar ATO-DLO voor een bedrijfsbezoek. Woensdag naar DSM voor de halfjaarlijkse bijeenkomst van de Nederlandse Reologische Vereniging. Ondertussen, ook vorige week, versie 20 van het topinstituut voor polymeren in wording bespreken in Arnhem bij Akzo.
Daar schetst Van Koten (Utrecht) de huidige trend binnen de universiteiten onder de titel ‘Is onderzoek stuurbaar?’. ‘De structurele daling van de studentenaantallen betekent dat de gehele wetenschappelijke staf veel meer tijd aan onderwijs moet besteden. Daarnaast zien we een enorme dispersie van geldgevers voor onderzoek. De hoogleraar bevindt zich met zijn staf temidden van SON, STW, IOP, EU, Industrie, TDO en andere speciale potjes-geldgevers, ieder met hun eigen beoordelingsmechanismen. Daarnaast wordt hij, met zijn groep, continu gevisiteerd: door de VSNU, onderwijs en onderzoek, internationaal en afwisselend, elke vijf jaar; door de KNAW, onderzoekscholen en tweede-fase-opleidingen, (inter)nationaal elke vijf jaar; door de SON, elk jaar; door de eigen instelling en soms ook elke faculteit. De vaste staf loopt terug, gedwongen door financiële perikelen. Steeds meer moet geschieden met tijdelijk personeel.’ Aldus een soort korte samenvatting.
Met collega Baaijens heb ik zo’n vijfentwintig promovendi en vijf post-docs betaald uit verschillende bronnen, gelijkelijk verdeeld over de eerste, tweede en derde geldstroom. Elke opdrachtgever verwacht terecht goed werk en de gebruikelijke, tijdige voortgangsrapportage, inclusief onze lijfelijke aanwezigheid, waar ook in Europa, tenminste elke zes maanden. En we moeten natuurlijk publiceren, papers reviewen, projectvoorstellen beoordelen, internationaal aanwezig zijn op de voor ons belangrijke conferenties, uitstraling geven aan het onderzoek, nieuwe concepten verzinnen en beroemd worden. Natuurlijk moeten de faculteiten gereorganiseerd, het van vertrokken hoogleraren overgenomen personeel wederom gemotiveerd en iets nieuws geleerd, nieuwe laboratoria gebouwd en initiatieven genomen, het personeel beoordeeld, functioneringsgesprekken gehouden, de democratische spelregels gehanteerd in talloze interne overlegvergaderingen en commissies.
Op Kreta vind je in oktober een merkwaardig soort mensen. Ze lopen voor je op de nauwe paadjes in een tempo waarvan je de kriebels in je benen krijgt. Zijn oud, noch jong en worden beziggehouden door ingehuurde localen, die voorzichtige trimoefeningen op muziek en de beginselen van de sirtaki voordoen. De nieuwe generatie toeristen: soppers en vutters. Ze lopen daar allemaal voor me. Op die paadjes in Kreta. Gevolgd door hun gebruinde 55-plus wederhelften. Die lol hebben. Ze hebben zich niet geërgerd aan de primitieve manier van reizen in Europa. Met uren wachten op alle mogelijke vliegvelden. Belachelijke inchecktijden, nodig voor afhandeling bagage en veiligheidscontroles op de steeds massalere vliegvelden. Geen aansluitende vluchten wegens overbezetting van de luchtlijnen. Ongewenste overnachtingen op plaatsen waar je helemaal niet wil zijn. Zij weten niets van de verwachte abstracts, proceedings, tussenverslagen, evaluaties en eindrapportages. Ze weten niets van de enorme berg post die voor ons klaar ligt bij terugkomst.
Hoezo, druk? Het is een kenmerk van onwetenden om het altijd druk te hebben. Bij mijn vroegere werkgever waren het altijd de slechtste onderzoekers, die het haastige baasje, ren je, ren je, altijd zo druk hadden. Wij zaten daar, met onze voeten op het rommelige bureau, te praten of te zuipen of beide tegelijk, en keken met weemoed naar die gekkende renners die, omdat ze door kwaliteitsgebrek geen onderscheid konden maken tussen dat wat belangrijk was en wat niet, alles belangrijk moesten vinden. En dus ook alles moesten onderzoeken. En dat duurde lang. En bovendien kwamen er zoveel nietszeggende en niet te correleren resultaten uit, dat het geheel in vele honderden grafieken en trends moest worden uitgezet en in vele kilo’s wegende rapporten moest worden samengevat. Ik heb toen echt slechts meelij weten op te wekken met hen die het zo druk hebben.
En eigenlijk vind ik dat nog steeds. Ik heb alle tijd. Altijd alle tijd voor iedereen. Maar heb moeten accepteren dat dat ‘alle’ nu beperkt is tot de gaten in mijn agenda. Shit. Vroeger had ik niet eens een agenda. Ik vond troost in bovenstaand citaat, dat ik van mijn collega Slava Meleshko, post-doc bij ons op een STW-project, kreeg. Het enige bijzondere eraan is de datum.
Citaat -vrij vertaald- uit: The Relation of Mathematics to Engineering by John Hopkinson, uitgesproken tijdens de James Forrest Lecture, dd. 3 May, 1894. Te vinden in: Proc. Institute of Civil Engineering, 1894, 118, 331-348.
Han Meijer
In de rubriek ‘Dienst Overige Zaken’ schrijven prof.dr.ir. J.D. Janssen, prof.dr. P.J. Lemstra, prof.dr.ir. H.E.H. Meijer, dr. J.W. Nienhuys, drs. M. Pieterson, prof.dr. F.W. Sluijter, drs. A.J. Vervoorn en dr.ir. E.G.F. van Winkel.