Jo Ritzen is nog lang niet uitverbeterd ‘Je moet soms hard aan het stuur rukken’

door Hanne Obbink & Frank Steenkamp HOP

‘Het gaat goed in het hoger onderwijs, maar het moet nog beter. Ik kan het niet helpen dat de boodschap soms wat schizofreen is.’ Zo’n uitspraak typeert de relatie van minister Jo Ritzen met het hoger onderwijs. Als oud-hoogleraar bemoeit hij zich al zeven jaar intensief met hoe studenten en instellingen hun werk beter kunnen doen. Zelf zegt Jo Ritzen dat buitenlandse collega’s jaloers zijn op de verbetering van studietempo, efficiency en kwaliteitszorg in ons hoger onderwijs. Maar in Nederland klinkt er toch ook kritiek: is de bemoeienis van deze minister met de prestaties in het hoger onderwijs niet te ver doorgeschoten? Het HOP zaagde hem erover door. Een levendig gesprek over zijn vaderlijke houding tegenover studenten en onderwijs: ‘Wie geen stevige motivatie heeft, kan maar beter eerst iets anders gaan doen.’

Nee, Jo Ritzen is niet snel van zijn stuk gebracht. Ook de eieren die hij vorige maand in de Tweede Kamer naar zijn hoofd kreeg, veranderden dat niet. ‘Oh, was dat op mij gericht?’, zegt hij grappend.
De eieren troffen geen doel. En de wet die het ‘medebestuur’ van de universiteit door gekozen raden afschaft, is door de Kamer aangenomen. Dat sommigen - waaronder zijn eigen dochter - nog niet inzien dat die MUB een verbetering is, kan hij zich wel voorstellen: ‘Het is als met nieuwe schoenen. Ze zijn beter, maar de oude zaten zo lekker.’ Zelf blijft hij overtuigd van zijn gelijk. ‘En je kunt in de politiek niet wachten tot iederéén om is. Soms moet je een stukje voor de troepen uitlopen.’

Nieuwe schoenen
Volgens Ritzen worden de studenten beter van de modernisering van het bestuur. De universiteit wordt voor hen ‘leuker en spannender.’ Wat bedoelt hij daar toch mee? ‘Het is belangrijk dat oplei-dingen zich werkelijk richten op de student. Dat er bijvoorbeeld vanaf de eerste week studiebege-leiding is.’ Hij vindt dat er al veel verbeterd is. ‘Maar vaak stuit je nog op blokkades, die voortkomen uit het eigenbelang van personeelsleden. Dat kan je met de MUB beter doorbreken.’ Ritzen doelt op de verdwijning van de vakgroep als aparte bestuurseenheid. En inderdaad: díé verandering hebben de studentenbonden vanaf het begin toegejuicht.
Ook aan de gekozen raden hebben de studenten volgens hem echter weinig gehad. ‘De ervaring móet geweest zijn dat ze tegen allerlei belemmeringen opliepen. Op de massale studievertraging kregen ze als bestuurder toch nauwelijks greep?’ Dus wilde Ritzen de belangen duidelijk scheiden.
Met de wetswijziging wordt de inspraak van studenten meer op het onderwijs zelf gericht. En ook het nieuwe studentenstatuut moet ze helpen voor hun belang op te komen. Ritzen denkt dan uiteraard aan de strijd tegen nodeloze studievertraging. Want die staat nog altijd hoog in zijn vaandel.
‘Bij heel wat faculteiten zie je een groep studenten met hoge examencijfers binnenkomen; toch hebben ze na een jaar hard werken hun propaedeuse niet. Zoiets mag niet gebeuren. De studie moet zo georganiseerd zijn dat in elk geval de goede en gemotiveerde student er géén vertraging hoeft op te lopen.’ Veel opleidingen gingen dit probleem volgens Ritzen pas serieus nemen, ‘toen duidelijk werd dat studenten in financiële moeilijkheden dreigden te raken.’ Dat is een gevolg van bewust beleid: ‘De prikkel loopt via de student die zijn propaedeuse niet kan halen. Die zal zijn instelling aanspreken over de studeerbaarheid van het programma.’

Alibi
Het klinkt als een volstrekt logisch systeem. Maar critici vinden dat het beleid is doorgeschoten. Studenten moeten vanaf de eerste dag hard aanpoten om genoeg punten te halen voor hun beurs. Tegelijk voelen velen zich door de lage basisbeurs en het hoge collegegeld genoodzaakt tot bijbaantjes - zelfs overdag. Dat botst al snel met de studie. Stelt de minister geen tegenstrijdige eisen aan zijn studenten?
‘Nee. Het kàn niet zo zijn dat een student zegt: ik heb geen tijd, ik moet werken. Waarom niet? Omdat wij niemand dwingen om te gaan werken.’ En hij legt nog eens uit: ‘Iedere student hoort een aanvulling op de basisbeurs te krijgen. Als je ouders een hoger inkomen hebben, moeten zij betalen. De rest, ongeveer eenderde van je budget, kan je tegen gunstige voorwaarden lenen.’ De praktijk is intussen anders. Studenten blijken steeds mìnder te lenen. Het geleende bedrag is zelfs driemaal zo laag als Ritzen had gedacht. Hij vindt dat opvallend, maar blijft de suggestie afwijzen dat zijn eigen beleid hiertoe dwingt: ‘Als een student liever een baantje wil, moet hij dat doen. Maar het is je eigen verantwoordelijkheid. Iedereen kan lenen. Dus kan een baantje geen alibi zijn om minder te studeren.’ Zelf gelooft hij overigens niet dat er veel mensen overdag bijbaantjes nemen, en daardoor met hun studie in de knel komen. ‘Bovendien zie je steeds meer dat studiebegeleiders zulke studenten tijdig aan hun jasje trekken.’

Stevige motivatie
Uit recent onderzoek blijkt dat jongeren, vanwege het strengere studieregime, de beslissing om te gaan studeren steeds vaker uitstellen. De minister is daar niet per se ongelukkig mee. Een jaar uitstel vindt hij beter dan halsoverkop aan een studie beginnen.
‘Toen ik hoogleraar in Rotterdam was, maakte ik mee dat grote aantallen studenten niet wisten wat ze wilden. Het overgrote deel daarvan studeerde nooit af. Dáár was ik ongelukkig mee. Nee, wie geen stevige motivatie heeft kan maar beter eerst iets anders gaan doen.’
Bij zo’n stevige motivatie hoort wat Ritzen betreft ook de bereidheid om 40 uur per week aan de studie te besteden. Van verhalen dat dat voor veel eerstejaars - net op kamers, in een nieuwe stad - niet te doen is, raakt hij niet onder de indruk. ‘Weet u, bij geneeskunde zegt men vaak zonder blikken of blozen: je moet het eerste jaar 50 tot 60 uur per week studeren. En ook de meeste bèta’s die geen veertig uur vol maken, zijn hopeloos verloren. Toch zijn dat niet de studies waar veel mensen afhaken. Het probleem zit juist bij de gammastudies, waar studenten ook de meeste klachten over het onderwijs hebben.’ Volgens hem is het tijdverlies van eerstejaars een typisch Nederlands verschijnsel. ‘Mijn buitenlandse collega’s kijken daar vreemd van op. Zelfs in Duitsland, waar het studietempo niet hoog ligt, word je niet begrepen als je vertelt dat veel studenten achterop raken doordat ze nog een kamer zoeken.’ Hij vindt het onzin om dat tijdverlies zomaar te accepteren. ‘Wel kan je iets anders doen: het zou helemaal niet gek zijn als sommige universiteiten of hogescholen zich met de kamervoorziening zouden bemoeien.’

Geen daling
Stevig aanpoten, zo kan je de boodschap van Jo Ritzen voor de hedendaagse student samenvatten. Volgens hem maakt dat de studie alleen maar interessanter. Toch nog één keer op zoek naar de twijfel: is hij, nu vooral bij de universiteit het aantal eerstejaars al enkele jaren daalt, niet bang voor toekomstige tekorten aan hoger opgeleiden?
Hij pareert handig: ‘U weet dat die daling vooral komt doordat er minder afgestudeerden van het hbo naar de universiteit doorstromen. Dat was de bedoeling. En los daarvan is er nog steeds geen harde aanwijzing dat het totale aantal eerstejaars in hbo en wo daalt.’ Men wacht wel eens een jaartje, maar afstel is volgens Ritzen zeldzaam.
En natuurlijk ziet hij ook niet in waarom jongeren het hoger onderwijs zouden mijden: ‘Je moet eens vergelijken met het buitenland. Onze studenten krijgen een buitengewoon goede opleiding. Meestal is die de laatste jaren nog beter geworden. Ik verwacht geen applaus, want als je financieel een zo zwaar beroep doet op grote groepen ouders dan moet je ook goede waar bieden. Maar die kwaliteit biedt ons hoger onderwijs ook.’

Mammoettanker
Onderwijskwaliteit, dat is nog een stokpaardje van deze minister. Met de manier waarop het onderwijs verbeterd kan worden heeft hij zich intenser bemoeid dan menig universiteit of hogeschool lief was.
Een hoogtepunt van die bemoeie-nis was de operatie ‘kwaliteit en studeerbaarheid’, waarin hij eerst 500 miljoen gulden bij de instellingen weghaalde om ze daarna met een berg projectvoorstellen dat geld terug te laten verdienen. Nog steeds zien velen dit als een onaanvaardbare en nutteloze vorm van betutteling. Zou de verbetering van studieprogramma’s zonder dat afgedwongen projec-tencircus niet even goed zijn doorgegaan? ‘Nee, ik geloof er geen barst van dat men zelf met zulke initiatieven gekomen was. Er moet in het hoger onderwijs soms hard aan het stuur gerukt worden, het is net een mammoet- tanker.’ En hoewel de oogst van al die projecten pas over jaren zichtbaar wordt, hij gelooft nu al in het succes: ‘Hier is iets wezenlijk anders gebeurd dan wanneer het geld in gebouwen was gestoken, of in wachtgelden.’
Op het ene moment wijst hij op de hoge kwaliteit van het Nederlandse hoger onderwijs (of het onderzoek). En even later zet hij de zaak weer onder druk, omdat het allemaal nog veel beter moet.
Die tweeslachtigheid wordt Ritzen nogal eens verweten. Want, bedoeld of niet: zijn lof is gauw vergeten, en zijn kritiek dreigt het imago van het hoger onderwijs te ondermijnen. Sommige kranten schrijven dan met smaak: ‘Universiteiten falen bij kwaliteitsplannen.’

Haat-liefde
Maar ook van deze klacht is hij niet onder de indruk. ‘Ik kan het niet helpen dat de boodschap soms wat schizofreen is: het gaat goed, maar het moet nog beter. We zijn nog lang niet klaar; zeker aan de begeleiding van studenten valt nog veel te doen. Maar tegelijk vind ik dat er nú het maximale gebeurt wat je van het hoger onderwijs op dit moment mag verwachten. Wie aan mijn universiteiten of hogescholen komt, krijgt het echt met mij aan de stok.’
Een haat-liefde-verhouding? Wat Ritzen betreft mogen we die haat wel weglaten. ‘Als ik met mijn Europese collega’s praat, is er iets dat mij steeds weer opvalt: ik ben een van de weinige onderwijsministers die zijn universiteiten en hogescholen kan waarderen.’ Hij ziet dat als bewijs dat de verhoudingen elders veel slechter zijn.
‘Bijna al mijn collega’s zijn verbitterd. Ze kunnen niks met hun universiteiten en hogescholen. Ik sprak net mijn Ierse collega, mevrouw Bhreathnach. Die was al dagen uit haar humeur: ze had het gewaagd om de presidenten van haar universiteiten gegevens over het studierendement te vragen. Dat werd botweg geweigerd. Men schermde met autonomie, en wenste zich niet te verantwoorden. Maar zo kom je natuurlijk niet verder.’

Kennisbruggen
‘Ik zie zulke defensieve reacties op de overheid vooral als een teken dat de politiek er niet in slaagt het hoger onderwijs een perspectief te geven.’ Op dat punt zit het volgens Ritzen bijna overal in Europa behoorlijk vast.
Hij denkt dat de Nederlandse ervaringen ook voor andere landen leerzaam kunnen zijn. Want er is hier toch meer het gevoel dat men samen dezelfde kant op werkt: naar grotere zelfstandigheid van universiteiten en hogescholen, maar wel op basis van een duidelijk ‘contract’ met de overheid. ‘Ik wil komend voorjaar een internationale conferentie met mijn collega’s houden, over hoe we de universiteiten en hogescholen zo’n nieuw perspectief kunnen bieden.’
Heel concreet over de toekomst kan Ritzen ook voor het Nederlandse hoger onderwijs nog niet zijn. Maar in de laatste twee jaar van zijn ministerschap wil hij dat veranderen.
‘Het kabinet praat nu over de agenda 2000-plus. Je moet dan ook iets met het idee van de kennis-infrastructuur. Net zoals er gepleit wordt voor meer bruggen, tunnels en rails, moeten er ook uitdagende plannen komen voor kennisbruggen, kennistunnels en kennis-rails.’ En hij voegt er olijk aan toe: ‘..als de koningin ze maar kan openen.’ Het moeten dus tastbare initiatieven worden.
Hoewel de acute problemen nu meer bij het basis-onderwijs en het beroepsonderwijs liggen, is hij ervan overtuigd dat er ruimte kan komen om weer fors in het hoger onderwijs te investeren. ‘Er is alleen weinig bereidheid om te zeggen: ach, die arme jongens van de universiteiten. Geef ze alsjeblieft een miljard!’
Nee, extra steun is volgens Ritzen alleen te vergaren met geloofwaardige plannen. ‘En er valt genoeg te doen. Een betere aansluiting op de arbeidsmarkt bijvoorbeeld, want de lange aanloopwerkloosheid van pas afgestudeerden is een zwak punt van Nederland.’
Hij ziet ook wel wat in een nieuw akkoord tussen universiteiten, hogescholen, studentenbonden, overheid en eventueel werkgevers. ‘Ja, de aanpak van `kwaliteit en studeerbaarheid’ verdient herhaling. Maar zelf zal ik zo’n akkoord niet meer sluiten. Dat is voor mijn opvolger, na 1998.’