Dienst Overige Zaken

Ariërverklaring

Enige tijd voor de vakantie viel er thuis een formulier in mijn brievenbus. De afdeling Personeelszaken had het zekere voor het onzekere genoemen en mijn bekende vaste woon- of verblijfplaats binnen het koninkrijk uitgekozen voor de verbazingwekkende missieve. Met de wet in de hand werd ik, en velen met mij naar ik vermoed, beleefd maar dringend gevraagd op te geven waar ikzelf en mijn ouders geboren waren. Het bleek er om te gaan diegenen die van vreemde smetten vrij zijn, te scheiden van degenen waarvan vaders of moeders wieg in het buitenland had gestaan. Met verbijstering heb ik het formulier bekeken, langzaam drong het tot mij door dat ik al eens eerder zoiets had gezien. Mijn weerzin ertegen was zo groot dat ik het niet alleen onmiddellijk in de prullenbak (pardon, de oud-papierbak) smeet, maar het ook nog redelijk volledig had verdrongen.
Dit keer heb ik mij kunnen brengen tot een meer rationele dan emotionele reactie. Ik heb het formulier en de bijbehorende brief zorgvuldig bestudeerd. Er was een antwoordenveloppe bijgesloten, zodat ik mij over postzegels geen zorgen hoefde te maken. De wet bleek het product van goedwillende warhoofden, die kennelijk in voldoende mate zijn doorgedrongen tot de Tweede Kamer om zoiets te laten passeren. Ook de Eerste Kamer was te zeer door slaap overmand om hun collega’s aan de andere kant tot de orde te roepen. Zo kwam de ongelukkige inval in het Staatsblad en nu zitten we ermee.
Ik heb toen eerst het volgende bedacht. Waar ik geboren ben weten ze al. Ik heb dat nooit als geweldig vertrouwelijke informatie beschouwd. Bovendien zijn we een poosje geleden nog bedreigd met een draconische belastingheffing tenzij we een kopie van ons paspoort inleverden. En aan onze portemonnaie moet je niet komen. Als het geld oplevert, loopt ons moeder ernstig gevaar in de handel te worden gebracht. Maar waar zij geboren is, dat gaat niemand ook maar ene flikker aan.
Mensen met een iets langer dan ultrakort geheugen herinneren zich wellicht dat de machthebbenden hier in de eerste helft van de jaren veertig ook zulk soort vragen stelden. Waar je geboren was deed er toen weliswaar niet toe, Berlijn of Frankfurt was wellicht zelfs een aanbeveling, maar toen vroeg men tevens naar de godsdienstige gezindte van vader en moeder en ook nog van de grootouders. Gelukkig hoeven we nu niets over onze grootouders te melden, maar dat is slechts een detail. Degenen die het allemaal keurig leken te weten en die achteraf te veel grootouders in het verkeerde kerkgenootschap hadden, werden in een later stadium het voorwerp van mensenjacht en moord. Ook toen waren er weldenkende en hoogstaande mensen die, zonder noemenswaardige aarzeling en in de wetenschap dat opa en oma van de juiste kerk lid waren geweest, de inlichtingen naar waarheid verstrekten. Onder hen de leden van de Hoge Raad der Nederlanden, die aldus, als consequentie, zonder een woord van protest hun voorzitter, de president der Hoge Raad, mr. Visser, uit hun midden zagen verdwijnen. De heren raadsheren vonden dit gemakkelijker dan een voorbeeld te geven. Hun hoge rechtgeleende beginselen bewaarden zij tot na de oorlog, om het verwerpelijke van hun eventuele zuivering zonneklaar en effectief aan te voeren. Zo hadden de zuiveraars tenminste de tijd om de studenten grondig aan te pakken en degenen die soms op aanraden van hun hoogleraren een loyaliteitsverklaring hadden getekend, eens duchtig aan te pakken. De verklaring door boeven middels chantage afgedwongen, kreeg zo een ongedachte belangrijkheid, waarbij het gedrag van de leden van de Hoge Raad geheel verbleekte. Een groepering die misschien nog wel de hierboven bedoelde inlichtingen had verstrekt, maar die wel consequenties verbond aan de maatregelen die de bezetter vervolgens trof, was een aantal leden van de Koninklijke Akademie. Zij bedankten voor het lidmaatschap toen een aantal collega’s vanwege teveel grootouders in de verkeerde kerk werd ontslagen. Er waren trouwens nog wel meer voorbeelden van de juiste houding.

Daar moest ik allemaal aan denken toen mij dat formulier onder ogen kwam. Het is inderdaad niet zo doortrapt bedoeld als in de oorlog. Maar het neemt niet weg dat het toch wel erg onnozel is te denken dat je grote maatschappelijke problemen kunt oplossen door zulke herinneringen op te wekken. Het geboorteland zowel van mijn vader als van mijn moeder, mijn grootouders, mijn vrouw, haar ouders, ja zelfs dat van mijn dochter gaat de dienst Personeelszaken niets aan. Ze zullen zich blijvend moeten behelpen met het land mijner geboorte en dat dan nog alleen omdat ze dat toch al weten. Het zou interessant zijn te weten hoeveel van mijn collega’s dat met mij eens zijn.

Frans Sluijter

In de rubriek ‘Dienst Overige Zaken’ schrijven prof.dr.ir. J.D. Janssen, prof.dr. P.J. Lemstra, prof.dr.ir. H.E.H. Meijer, dr. J.W. Nienhuys, drs. M. Pieterson, prof.dr. F.W. Sluijter, drs. A.J. Vervoorn en dr.ir. E.G.F. van Winkel.