‘Windtechnologie wordt al jaren stiefmoederlijk behandeld’

door Han Konings

Vorige week stond zijn telefoon roodgloeiend en werd hij in vele dagbladen uitvoerig geciteerd: prof.ir. Jacob Wisse, hoogleraar bouwfysica-afbouwtechniek en voorzitter van de landelijke Stuurgroep Windtechnologie. Reden van deze belangstelling was de swingende Erasmusbrug in de Maasstad. Leken èn wetenschappers waren stomverbaasd dat bij dit prestigieuze bouwwerk, dat 365 miljoen gulden kostte, de tuien niet in staat bleken de turbulente effecten van een windkracht 6 afdoend op te vangen. Wisse maakte wereldkundig dat een schaalmodel van de brug nooit volledig in een windtunnel is beproefd. Wel zijn proeven uitgevoerd met een model zonder tuien.

Prof. Wisse schat dat het testen van een schaalmodel van de Erasmusbrug met tuien in een windtunnel ongeveer één miljoen gulden gekost zou hebben. Dat had dan wel in een zeer grote windtunnel moeten gebeuren, met een doorsnee van zo’n tien meter. Daarbij moest het dan ook een zogeheten grenslaag-windtunnel zijn. Alleen daarin kan men de effecten simuleren die ontstaan op het grensvlak tussen aarde en lucht. Daarvan bestaan er enkele; in Denemarken, Frankrijk, Canada en Japan. Naar de reden waarom men dit bij de Erasmusbrug - of, zoals Youp van ‘t Hek de brug cynisch noemde, Parkinsonbrug - verzuimd heeft te doen, kan Wisse slechts gissen.
Wisse maakt duidelijk hoe men met windtechnologie dient om te gaan. ‘Om te beginnen moet je door metingen achterhalen welke windvlagen voor een bepaalde plek maatgevend zijn, waarna je gaat kijken hoe een project die windvlagen verandert. Vervolgens moet je uitrekenen welke krachten die windvlagen uitoefenen op een bouwwerk en in welke mate dat bouwwerk erop reageert. Pas dan kun je het bouwwerk dusdanig construeren dat de windbelasting en windhinder minimaal is.’ Op internationaal gebied wordt volgens Wisse veel aandacht besteed aan windtechnologie, vooral door Amerikaanse en Japanse onderzoekers. Wisse: ‘Ook bij onze oosterburen worden bijna alle grote projecten windtechnologisch getest, de windtunnels daar zijn altijd volgeboekt. In Nederland kennen de windtunnels van TNO en het Nationaal Lucht- en Ruimtevaartlaboratorium onderbezetting. Nederland sukkelt er op dit gebied duidelijk achteraan. Het is in Nederland nu eenmaal zo dat de windtechnologie al jaren stiefmoederlijk wordt behandeld.’
Aan de TUE voert een promovendus van Wisse, ir. Chris Geurts, op dit moment een onderzoek uit, waarbij men de windbelasting op de gevel van het hoofdgebouw meet. Dit gebeurt met behulp van een meteorologische mast op het auditorium en druksensoren in het hoofdgebouw. Ook op de kamer van Wisse zijn deze sensoren aangebracht. De resultaten van deze metingen zijn bedoeld om te achterhalen op welke manier wind grip krijgt op een gebouw. Volgens Wisse tracht men met dit soort onderzoek weer wat achterstand in te halen.

Stille wens
Wisse zelf geeft aan bouwkundestudenten een trimester college over zaken als windbelasting, windhinder en andere problemen die kunnen ontstaan bij bouwen in combinatie met wind. ‘We geven ze in ieder geval een notie dat het vak bestaat’, aldus Wisse. Binnenkort hoopt Wisse dat een promovendus zal gaan werken aan een virtual reality programma, waarbij je als het ware door een woonwijk kunt lopen en kunt zien wat de effecten van de wind in die wijk zijn.
Een stille wens van Wisse is dat ook aan de TUE ooit een windtunnel werkzaam zal zijn, maar hij geeft direct toe dat dit idee nog volledig in het plannings- en wensstadium is. Volgens Wisse zou dat een ideale situatie creëren; je voert voor het bedrijfsleven toegepast onderzoek uit, maar hebt daarnaast ook volop de mogelijkheid om met fundamenteel onderzoek aan de slag te gaan. Binnenkort krijgt aan het Stan Ackermans Instituut ir. Stijn van Lier een ontwerpersdiploma voor zijn conceptontwerp voor een dergelijke windtunnel.
Afsluitend vragen we Wisse bij welke oplossing de Erasmusbrug nu het meest gebaat is. ‘Ik ben geen bruggenbouwer’, zegt hij direct, ‘maar het ligt voor de hand dat men het dempend vermogen van de brug gaat opvoeren. Dat kan bijvoorbeeld door de tuien onderling te verbinden.’