Commissie moet plan maken voor ‘bedreigde’ exacte disciplines

door Frank Steenkamp HOP

De academie van wetenschappen (KNAW) heeft een toekomstcommissie ingesteld voor de exacte universitaire disciplines. Tien natuurwetenschappers en ingenieurs moeten zich buigen over de vraag naar afgestudeerden en de dalende studentenaantalen. Ook de financiering van het onderzoek en de taakverdeling tussen faculteiten komt aan de orde. Op zeer korte termijn moet er een Plan van Aanpak liggen.

In de opdracht aan de commissie is er sprake van ‘bedreigende’ ontwikkelingen. Het draagvlak voor de natuur- en technische wetenschappen zou, onder meer door dalende studentenaantallen en toenemende financiële nood in het onderzoek, gevaarlijk verzwakt zijn. Die formuleringen doen sterk denken aan de instelling van de commissie ‘Toekomst Geesteswetenschappen’, die in 1994/’95 functioneerde onder voorzitterschap van VVD-politicus Henk Vonhoff. Deze commissie wist het klimaat te scheppen voor verregaande afspraken tussen overheid en universiteiten over bescherming van de letterenfaculteiten. Toch wordt betwijfeld of de tien bèta’s, voorgezeten door de Delftse hoogleraar-bestuurder dr.ir. Arnold Verruijt, een vergelijkbare doorbraak kunnen forceren. Hun werkterrein is, met tien betrokken universiteiten en minstens veertig faculteiten, veel breder. En de tijd die ze voor hun opdracht krijgen, is verbazend kort: eigenlijk had er half december al een Plan van Aanpak moeten liggen. De commissie mikt nu op februari en probeert de verwachtingen al wat te temperen.

Statusverhoging
Een zaak waarin de bètacommissie klaarheid wil brengen, zijn de studentenaantallen. ‘Er wordt van alles over beweerd’, zegt secretaris ir. Nico Boots, ‘maar wij willen de discussie boven borreltafelniveau brengen.’ Zo wil men wel eens van branche-organisaties horen of er ècht behoefte is aan meer afgestudeerden. En wat het bedrijfsleven in dat geval bereid is te doen aan de noodzakelijke ‘statusverhoging’ van bèta’s.
De opdracht aan de commissie rept ook van verdergaande samenwerking en taakverdeling tussen de faculteiten. Boots denkt niet dat de commissie hierover erg concreet zal zijn: ‘We maken een analyse, en zullen ‘denkrichtingen’ aangeven om problemen op te lossen.’ Men denkt onder meer, net als bij de geesteswetenschappen, aan meer student-onafhankelijke onderzoeksfinanciering. Maar, aldus Boots: Over afzonderlijke instellingen of disciplines moet men van ons geen voorstellen verwachten.’ Voor steviger plannen lijkt niet alleen de tijd, doch ook het bestuurlijke ‘draagvlak’ te ontbreken. Want de commissie wordt wel mede op aandringen van de minister ingesteld, maar formeel is alleen de academie van wetenschappen er verantwoordelijk voor. Noch Ritzen, noch de universiteiten zijn gebonden aan wat de commissie bedenkt. Voor een doortastend actieplan zou zulke bestuurlijke binding onmisbaar zijn. Kennelijk ontbreekt daarvoor nog het gevoel van urgentie.
Het landelijk overleg van decanen in de natuur- en technische wetenschappen heeft de nieuwe commissie al wel gevraagd om eens te komen praten. Eén bruikbare boodschap stuurt men alvast vooruit: de geringe belangstelling voor de exacte studies is gèèn wereldwijd fenomeen. In sommige Europese landen, waaronder Duitsland, is de deelname veel groter. Het kan dus de moeite waard zijn om te kijken wat het geheim van die landen is.