Kamer wil onderzoek niet rechtstreeks sturen

door Hanne Obbink HOP

De Tweede Kamer steunt minister Ritzen in zijn streven om het wetenschappelijk onderzoek meer te sturen. Maar dat betekent niet dat de politiek in de nabije toekomst van al het onderzoek gaat bepalen welke kant het op moet. Dat bleek deze week in de Tweede Kamer, waar gesproken werd over het Wetenschapsbudget; een tweejaarlijks stuk over het wetenschapsbeleid van de overheid.

Minister Ritzen had in de aanloop van dat debat opzien gebaard door in het weekblad Elsevier te verklaren dat uiteindelijk al het onderzoek door de politiek gestuurd moet worden. Op de Kamer bleek die uitspraak weinig indruk gemaakt te hebben. De minister relativeerde zijn stelling overigens wel. Hij wees erop dat in elk geval al het universitaire onderzoek dat direct of indirect met het universitaire onderwijs te maken heeft, zich onttrekt aan politieke sturing. Ook legde Ritzen uit dat niet de politiek-in-enge-zin de richting van het onderzoek zal bepalen. Hij wil in zijn keuzes vooral de Overlegcommissie Verkenningen (OCV) volgen.

Werkbriefje
De OCV heeft de afgelopen jaren van vele wetenschapsgebieden aangegeven welke thema’s de komende jaren belangrijk zijn. De OCV-prioriteiten hebben een breed draagvlak, omdat ze tot stand zijn gekomen in overleg met onderzoekers zelf, maar ook met vertegenwoordigers van de maatschappij. ‘Onderzoekers hoeven dus geen werkbriefje op het ministerie te halen’, aldus Ritzen. De steun die de Kamer voor deze aanpak uitsprak, betekent dat de universiteiten uiterlijk in maart moeten aangeven hoe zij hun onderzoek zullen bijsturen in de door de OCV aanbevolen richting. Ritzen verwacht dat zij met serieuze plannen komen, zei hij na afloop van het kamerdebat. ‘De universiteiten voelen wel aan dat de Tweede Kamer anders geld bij hen zal weghalen en overhevelen naar NWO.’
Dat was in het debat inderdaad gebleken. Alle partijen vonden dat de tweede geldstroom (onderzoeksgeld dat via de landelijke onderzoeksorganisatie NWO wordt verdeeld) groter moet worden. En op D66 na vonden zij dat dat geld wel weggehaald kon worden bij de eerste geldstroom (onderzoeksgeld dat rechtstreeks naar de universiteiten gaat). Universiteiten en NWO hebben deze zomer echter een akkoord gesloten dat zo’n overheveling van onderzoeksgeld voorkomt. Dat akkoord geeft NWO zeggenschap over de selectie van toponderzoekscholen, zonder dat universiteiten geld hoeven af te staan. Ritzen had zich in het Wetenschapsbudget in grote lijnen achter die regeling geschaard. De Tweede Kamer vroeg zich ernstig af of die zou werken, maar gaf die het voordeel van de twijfel.
Ritzen moest wel wat water bij de wijn doen over het aantal toponderzoekscholen dat gewenst is. NWO en universiteiten willen twintig topscholen selecteren, maar de minister wil dat de 70 miljoen gulden die de universiteiten daarvoor vrijmaken aan tien topscholen besteed worden. Hij vreest dat een aantal van twintig ertoe zal leiden dat de scholen ‘eerlijk’ over de universiteiten verdeeld gaan worden. ‘Maar die verdelende rechtvaardigheid is de dood in de pot.’ Onder druk van de Kamer zegde Ritzen echter toe dat het aantal van tien geen absoluut maximum is.