‘In tevredenheid omzien helpt niet voor morgen’

door Fred Gaasendam

‘Waarom vermoeien we u met verhalen over hoe we onderzoek en onderwijs moeten doen?’ Die woorden sprak CvB-lid ir. Joris van Bergen vorige week donderdag halverwege een bijeenkomst over de technische dienstverlening en de reorganisatie van het Bureau van de Universiteit. ‘Vaak ben je zo bezig met je eigen activiteiten, dat je niet meer om je heen kijkt.’ Van Bergen vertelde dat het CvB die ochtend toevallig te gast was geweest bij Océ Van der Grinten. Het hoofd Research van dat bedrijf deelde hem mee dat hij met zijn mensen regelmatig aandacht besteedde aan de ontwikkelingen op de markt van kopieerapparaten, terwijl Océ toch zelf een marketingafdeling heeft. De reden: het werkt positief om regelmatig over de grenzen van je eigen werk heen te kijken.

‘Zoiets als bij Océ zou bij de dienstverlening aan de TUE ook moeten gebeuren’, zo luidde de boodschap van Van Bergen. ‘Zodat we meer oog krijgen voor allerlei ontwikkelingen en voor de sterktes en zwaktes van de TUE.’
De zaal, voornamelijk gevuld met medewerkers van het Bureau van de Universiteit, had toen reeds een verhaal gehoord van CvB-voorzitter dr.ir. Henk de Wilt, onder andere over de positie van de TUE ten opzichte van de concurrenten (Universiteit Twente en TU Delft -FG) en de mate waarin de TUE er in slaagt die concurrentie het hoofd te bieden. In het algemeen slaagt de TUE daar redelijk in: er zijn gebieden waarop de TUE goed scoort en er zijn er waar dat slechter gaat. ‘Samenvattend zou je kunnen zeggen dat we met Twente strijden om de positie van nummer één met betrekking tot populariteit, Delft is inmiddels uitdrukkelijk in de derde positie terechtgekomen’, aldus De Wilt.

Maaiveld
Vooral Van Bergen legde in zijn verhaal over de dienstverlening sterk de nadruk op het belang van de communicatie bij alle veranderingen die op de TUE afkomen. ‘Denk zelf over de ontwikkelingen na en als je veranderingen wil voorstellen, kom daar dan mee’, zo benadrukte hij. ‘Iets waarvan ik hoop dat het snel verandert, maar wat nog wel steeds leeft bij de TUE, is de gedachte ‘Als je je kop boven het maaiveld uitsteekt, wordt die afgehakt’. We moeten van die gedachte - voor zover die nog leeft bij de TUE - af. Ter onderstreping van zijn mening dat deze stelling niet waar is, meldde Van Bergen dat hij voor deze bijeenkomst een discussie in het OPTUE had gehad over hetzelfde onderwerp. ‘Ik heb de deelnemers aan die vergadering uitgenodigd om met tien voorbeelden te komen uit de laatste drie jaar.’
Communicatie over de toekomstplannen van de TUE vindt Van Bergen een belangrijke taak voor de leidinggevenden. ‘Smoesjes als ‘Ik vertel het niet aan mijn medewerkers, want ze zijn er nog niet aan toe’, of ‘Ik vertel het ze nog wel een keer’, kunnen ècht niet.
Op zichzelf bevatten de verhalen van De Wilt en Van Bergen geen nieuwe elementen ten opzichte van de vorige recente bijeenkomsten. Nieuw waren wel de korte uiteenzettingen van ir. Cees Rijnen en drs. Henri Janssen over de veranderingen die inmiddels hebben plaatsgevonden bij hun afdelingen, respectievelijk de BTD en DFA. Nieuw waren ook de vragen aan het einde van de bijeenkomst. Medewerkers uit de zaal reageerden op uitnodiging van De Wilt (‘het woord is aan u’). De vragen hadden vooral betrekking op de formele kant van de reorganisatie van het Bureau en niet op de inhoud van het verhaal van het CvB. Van Bergen had eerder gesproken over mobiliteitsbevordering, het rouleren van die managers die in de hiërachie juist onder het CvB zitten. Het CvB vindt het belangrijk dat er bij de TUE meer wordt gedaan aan het rouleren van functies. ‘Tot nu toe zat de boel zo vast als een huis. We zijn ervan overtuigd dat het anders moet’, aldus Van Bergen.

Carrousel
De functiewisselingen in de subtop zijn de laatste weken voer voor de wandelgangen geweest. Niet alle ontwikkelingen zijn voor iedereen even duidelijk. Het was dan ook niet verwonderlijk dat er vanuit de zaal aan het einde van de bijeenkomst de vraag gesteld werd wanneer de ‘carrousel’ van functiewisselingen uitgedraaid is, zodat er weer duidelijk is wie welke verantwoordelijkheden heeft. ‘Ik wou dat ik dat wist’, was het antwoord van De Wilt. ‘Ik kan er in alle oprechtheid geen antwoord op geven. Het gaat er in ieder geval nu om de zaken procedureel zuiver te doen.’
‘Alles is in het verleden kennelijk verkeerd gedaan’, was de reactie van een medewerkster in de zaal. ‘Ik voel in de woorden van het CvB geen waardering voor wat er in de afgelopen jaren tot stand is gekomen.’ De Wilt deelde haar mening niet. ‘Er zijn talloze voorbeelden van het feit dat we al veertig jaar lang buitengewoon succesvol functioneren. Maar: in tevredenheid omzien helpt niet voor morgen. Wanneer we onszelf toestaan geen keuzes te maken, zullen we achterop raken in een toekomstige omgeving waarin universiteiten net als andere organisaties zullen moeten wennen aan concurrentie. Daarmee verlaten we eindelijk het idee dat alles hetzelfde zou moeten zijn. In die wereld van morgen wordt concurreren een noodzaak. Concurreren doe je op basis van kwaliteit. En wat u zich vooral goed moet inprenten: concurreren is hartstikke leuk, maar ook lastig. Want je mòet kiezen. Daarbij moet je bijvoorbeeld niet toestaan dat er vakgroepen zijn die jarenlang slecht presteren. Ik wil het idee wegnemen dat we ons afzetten tegen een verkeerd verleden; we zetten ons juist af op een buitengewoon gezonde basis.’
De Wilt deed geen harde uitspraken over de financiële middelen van universiteiten, alhoewel hij op persoonlijke titel spekend niet zo somber was over de druk van de middelen. ‘Maar het gaat er meer om hoe we de middelen inzetten. Welke keuzes gaan we vervolgens maken?’