Plannen voor komst TNO naar TUE krijgen vaste vorm

door Gerard Verhoogt

Hoewel er nog geen definitief contract is ondertekend, maar wel een intentieverklaring en een raamovereenkomst, worden alle plannen voor de komst van TNO naar de TUE voortvarend voorbereid. Een voorlopige huisvesting, in afwachting van de nieuwbouw, bleek te duur. Dus besloot men meteen tot een vaste voorpost bij de faculteit Werktuigbouwkunde. Daarna volgt de nieuwbouw op de plaats waar nu het gebouw van W&S staat. Alle betrokkenen hopen op de plaats van W&S-hoog te kunnen beginnen na de bouwvakvakantie van 1997. Eind ’98 moet de nieuwbouw gereed zijn.

Prof.ir. Theo Boshuisen, deeltijd hoogleraar bij de sectie Systems Engineering van de faculteit Werktuigbouwkunde en tevens directeur van TNO Industrie, heeft er duidelijk zin in. Hij praat enthousiast over de mogelijkheden, de stand van zaken en alle opties die de komst van TNO Industrie naar de TUE biedt. Binnen TNO Industrie zijn er vijf divisies gevormd, te weten: Productontwikkeling, Vervaardiging (die snel matrijzen en prototypes kan maken), Productietechnologie (die aluminium, metalen, kunststoftechnologie, textiel, papier en karton omvat), Materiaaltechnologie (met name polymeren) en Productonderzoek (testen en keuren). Inmiddels werken er al mensen vanuit verschillende vestigingen samen in de nieuw gevormde divisies. Het gaat om de vestigingen in Apeldoorn (het voormalige metaalinstituut), Oostsingel (het voormalige productcentrum) en Zuidpolder (het voormalige kunststof- rubberinstituut). Ook de kleinere afdelingen uit Den Helder (oppervlaktegedrag van materialen en corrosie) en Waalwijk (schoenen en leer) zijn er bij betrokken. Het gaat in totaal om vierhonderd mensen en een omzet van 75 miljoen gulden, allemaal contractonderzoek.

Vooruitgeschoven post
Boshuisen over de nieuwe faciliteiten: ‘Tijdelijke huisvesting, om alvast te kunnen beginnen op de TUE, werd te duur. Daarom hebben we gekozen voor een vooruitgeschoven post en daarna voor definitieve huisvesting van één instituut. De apparatuur die in de voorpost moet staan, komt meteen op zijn vaste plek bij Werktuigbouwkunde. Dat betreft voor het grootste deel omvormtechnologie, in samenwerking met dr.ir. Frank Baaijens en dr.ir. Han Meijer van die faculteit. Op korte termijn beginnen we met 25 mensen. Aangevuld met andere disciplines verwachten we medio ’97 met ongeveer vijftig mensen in Eindhoven te zitten. We hebben dan een flinke vooruitgeschoven post.’
Intussen zijn de conceptplannen klaar, die aan het CvB worden voorgelegd, is de ruimtestudie achter de rug en is het voorlopig ontwerp van het gebouw gereed. Het nieuwe gebouw krijgt een totale oppervlakte van circa 20.000 vierkante meter (exclusief het deel bij W). Als alles volgens plan verloopt, begint de nieuwbouw na de bouwvakvakantie van 1997. Een en ander moet ook nog afgestemd worden op het Masterplan, waarin de herinrichting van de TUE-campus staat aangegeven. De nieuwbouw komt op het W&S-terrein en moet in principe eind ’98 klaar zijn.

Eigen gezicht
Eén van de voorwaarden voor vestiging op het TUE-terrein was dat het nieuwe TNO-gebouw een eigen gezicht moet krijgen. Hoe staat het daar mee? Boshuisen: ‘Vooral kleinere bedrijven hebben bij de TUE toch wat drempelvrees. We gaan aan de rand van de campus zitten met een ingang aan de Dorgelolaan. Als je binnenkomt moet je meteen zien dat er gewerkt wordt, dus op de begane grond komt de werkplaats.’
Volgens Boshuisen komen er eigenlijk twee voorkanten: één aan de Dorgelolaan en één aan het nieuwe plein met mogelijk een parkeergarage, zoals het Masterplan aangeeft. ‘Ons ‘eigen gezicht’ wordt wel beperkt door de eis uit het programma van eisen van de omvang van circa zevenduizend vierkante meter grondoppervlak die ons ter beschikking staat. Het gebouw wordt in feite een doos. Dwars op deze ‘doos’ die drie verdiepingen krijgt, komt een toren van drie verdiepingen met de divisie Productontwikkeling. Materiaaltechnologie en een deel van het Centrum voor Technische Keramiek, dat nu elders op het TUE-terrein is gevestigd, komt dicht bij de nieuwbouw van Scheikunde te liggen. Dit in verband met het nieuwe, nog op te richten topinstituut Polymeren. Dat wordt een gigantische concentratie van materiaaltechnologie.’

Specifieke taken
Boshuisen heeft het al een aantal malen gehad over de samenwerking met faculteiten. Maar hoe stelt hij zich dat in de praktijk voor?
Boshuisen: ‘Onze ingang is het product. Bedrijven vragen onze hulp bij het maken of verbeteren daarvan. Dan kom je al snel bij productiemethoden terecht. Dus bij de maakbaarheid, en vervolgens heb je weer te maken met materialen en het ontwerpen van producten. De meeste producten hebben veel raakvlakken met werktuigkundige aspecten, elektronica, telematica en vanuit de polymeren met scheikunde. Vandaar de behoefte aan een samenwerking op het vakgebied van de mechatronica. We onderzoeken welke activiteiten op dit gebied in de regio plaatsvinden. We willen ook samenwerken met het Stan Ackermans Instituut, omdat ontwerpen voor ons een belangrijke activiteit is.’
Boshuisen vervolgt, voorzichtig: ‘Wij krijgen redelijk gespecificeerde vragen. Als je de behoefte van bedrijven kent, kun je die ook invullen. Faculteiten zijn op disciplines georiënteerd. Als wij daar met een product aankomen, moet je alle verschillende aspecten integreren die over de faculteiten verspreid zijn. Tegelijk moeten de specifieke taken van beide instituten overeind blijven: bij TNO ligt de nadruk op contractresearch, bij de TUE op onderwijs en onderzoek.’
Dat klinkt heel mooi, maar is dat in de praktijk reëel? Boshuisen: ‘TNO moet aan de faculteiten aangeven, waar wij kennisopbouw willen laten plaatsvinden. Dat moeten we vervolgens matchen. Dat krijg je per project verschillende samenwerkingsverbanden. Met bepaalde faculteiten en vakgroepen heel intensief, met andere losser. En met de ene vakgroep weer wat meer dan met de andere. Bij omvormtechniek heb je bijvoorbeeld te maken met Productietechnologie en Materiaaltechnologie. Die divisies zijn allebei bij een topinstituut betrokken.’

Bedreiging
Nu heeft de TUE ook een UTI Mechatronica. Is TNO daar geen bedreiging voor? Of voor andere UTI’s? Boshuisen: ‘Daar zijn natuurlijk heel lang gesprekken over gevoerd. We kijken in hoeverre we bij al die activiteiten goed samen kunnen werken en of we activiteiten kunnen bundelen. We hebben hele intensieve contacten met prof.dr.ir. Toon van de Wolf over gezamenlijke projecten. De TUE heeft relaties met het bedrijfsleven en dat moet ook. Maar die richten zich meer op ondersteunende onderzoeken, op lange termijn en meestal bij grote bedrijven. Kleinere bedrijven hebben vaak wat kortlopende projecten, waar de universiteiten minder goed voor toegerust zijn. Een UTI kan dat soort dingen wel doen, maar in beperkte mate omdat ze te klein zijn. Ze maken gebruik van de medewerking binnen de faculteiten. Dus als een UTI het goed doet, krijgt het op een gegeven moment een capaciteitsprobleem. Wat is er dan mooier om te zeggen ‘Laten we het samen doen’. Bij Polymeren ligt het eenvoudiger. Prof.dr. Piet Lemstra heeft meteen gezegd: ‘Laat het UTI Kunstoftechnologie geleidelijk in TNO overgaan’.’

Contract
Tot nu toe is er een intentieverklaring getekend en een raamovereenkomst, maar geen definitieve overeenkomst. Waarom is dat? Boshuisen: ‘Naar mijn idee zijn de intenties zover dat alles geregeld is. Inhoudelijk is er geen enkel probleem en is er optimale overeenstemming tussen de beide besturen. Er is elke week overleg, alle mogelijkheden worden bekeken, ook hoe het met de bouw gaat, het facilitair bedrijf enzovoort. Maar voordat zoiets allemaal tot in de puntjes in een contract geregeld is, hoe dat allemaal juridisch vorm moet krijgen, dat duurt gewoon even. Dat is alles.’
Wie alvast een indruk wil krijgen wat TNO allemaal van plan is, moet op 24 april van het volgend jaar komen kijken. Dan komt er een groot evenement waar heel TNO zich aan Eindhoven presenteert. De lokatie wordt nog bekend gemaakt.