Rechtbank
Het proefschrift van Tijhuis heeft bij eerste lezing wel iets weg van een handleiding voor het afdekken van alle mogelijke risico’s. Men is in Duitsland dan ook zeer snel met het indienen van een financiële claim als er iets fout gegaan is. Opdrachtgevers en aannemers schijnen elkaar vaker in de rechtbank dan op de bouwplaats te treffen. Volgens Tijhuis is dat dan ook de reden dat men het hele reilen en zeilen rondom een project tracht vast te leggen een vuistdik contract. Hiermee wil de aannemer voorkomen dat de opdrachtgever hem na oplevering voor de civiele rechtbank sleept. En andersom.
In Nederland moet men bij het opstellen van een bouwcontract specifiek aangeven dat men de mogelijkheid wil openhouden om naar de rechtbank te kunnen stappen. Doet men dat niet, dan wordt bij onenigheid de Raad van Arbitrage ingeschakeld; een instituut met bouwdeskundigen, die een bindende uitspraak in het geschil kunnen doen.
In Duitsland is de situatie juist omgekeerd en stapt men daarom veelvuldig naar de rechtbank. Volgens Tijhuis is het beroep van bouwjurist bij onze oosterburen dan ook welhaast een goudmijn. ‘De rechtbanken worden overspoeld met bouwzaken, hetgeen niet alleen de rechtspraak in zijn algemeenheid blokkeert, maar ook het bouwproject waar uitspraak over gedaan moet worden’, aldus Tijhuis. ‘Het begint daar echt uit de klauwen te lopen en dit mag dienen als een waarschuwing voor Nederland. Ook hier wordt de opdrachtgever steeds claim-gerichter en moet de aannemer, met slechts kleine marges op zijn uitvoerend werk, een steeds kritischer wordende consument bedienen. Vooral wat dat betreft kan de Nederlandse bouwwereld hierbij wat leren van de Duitse.’
Werkgelegenheid
Al deze verschillen tussen de Nederlandse en Duitse aanpak maken dat een Nederlands bouwbedrijf goed moet nadenken - of vóórdenken, zoals Tijhuis het noemt - voordat men de Duitse markt gaat betreden. Tijhuis: ‘De benadering van het probleem of je een bouwproject wel of niet kunt uitvoeren, moet niet enkel een puur technische zijn. Je zult als aannemer ook moeten kijken of de opdrachtgever wel bij jouw bedrijf past. Ook zul je je bedrijf in de maatschappelijke infrastructuur moeten inbedden. Dat houdt in dat je je de plaatselijke gedragscodes eigen moet maken, en dat je ook gebruik moet maken van Duits personeel. De autoch-tone werknemers zijn dikwijls je beste acquisiteurs voor vervolgopdrachten. Daarnaast vindt een gemeente het ook prachtig als het bouwproject een bijdrage levert aan de werkgelegenheid in die regio.’
Als een voorbeeld van dat voordenken noemt Tijhuis het bouwen in de voormalige DDR. ‘In dat gebied heeft men een uitgesproken aversie tegen grootschalige elementenbouw. Dat is direct terug te voeren op het verleden: men associeert het direct met het oude, communistische regime. Als je met een dergelijk bouwproject daar de markt opgaat, vis je nogal eens achter het net.’
Momenteel hebben veel grote Nederlandse bouwbedrijven te lijden van de verslechterde conjunctuur in Duitsland. Vele hebben aangekondigd zich terug te trekken. Volgens Tijhuis komt dat mede omdat zij die broodnodige maatschappelijke inbedding ontberen. ‘Zij zijn nogal eens voor het snelle geld gegaan, maar dat blijkt nu een zeer korte-termijn visie geweest te zijn.’
Combineren
Tijhuis beraadt zich over zijn toekomst. Momenteel is hij nog mede werkzaam voor het Universitair Centrum voor Bouwproductie aan de TUE en voor het bouwbedrijf Kondor Wessels Berlin GmbH te Berlijn, en daarnaast runt hij sinds 1993 een eigen adviesbureau voor bouw- en productontwikkeling. De praktische kant van werken in de bouw bevalt hem zeer, maar ook zijn universitaire activiteiten hebben hun charme. Het liefst zou hij op een of andere manier beide zaken willen combineren.
Ir. Wilco Tijhuis: ‘De Duitse bouwwereld kan nog best iets leren van de Nederlandse, en omgekeerd.’
Foto: Daan Kers