Beroepsdecaan prof.dr. Wim van Gelder:

‘Ik ben een bruggenbouwer’

door Alice Pillot

Prof.dr. Wim van Gelder (49) is sinds eind augustus decaan van de faculteit Technologie Management. Hij is door de faculteit aangezocht om als ‘buitenstaander’ de samensmelting te realiseren van TEMA en Technische Bedrijfskunde. Daarmee heeft een nieuw fenomeen zijn intrede gedaan bij de TUE: de beroepsdecaan. De KUB in Tilburg had al eerder ervaring opgedaan met een decaan die het besturen als professie heeft. Prof.dr. Piet Verheijen werd in 1986 benoemd tot fulltime decaan van de Economische Faculteit; een functie die hij door omstandigheden slechts anderhalf jaar heeft uitgeoefend. Cursor sprak met beiden over hun visie op het beroepsdecanaat.

Uit zichzelf zou Van Gelder er niet naar gesolliciteerd hebben: de functie van beroepsdecaan van de faculteit Technologie Management. Als coördinerend secretaris technologiebeleid van de werkgeversorganisatie VNO/NCW had hij het best naar zijn zin. Toch nam hij de uitdaging aan. Inhoudelijk voelde hij zich aangetrokken tot het terrein waarop de gefuseerde faculteiten zich bewegen en organisatorisch zag hij het als een uitdaging. Van Gelder: ‘Tot aan de fusie hebben de twee faculteiten een eigen ontwikkeling doorgemaakt, hetgeen een zorgvuldig integratieproces vereist. Voor de sturing daarvan zocht men een bruggenbouwer. Iemand die in staat is mensen door een lastig proces heen te leiden, een proces met wellicht moeilijke keuzen. Dan is het een pluspunt als zo iemand geen binding heeft met de ‘bloedgroepen’. Dus iemand van buitenaf.’
Van Gelder heeft ervaring in het bij elkaar brengen van uit elkaar gegroeide organisaties. Voor zijn VNO-tijd heeft hij een grote rol gespeeld in de totstandkoming van het Instituut voor Agrotechnologisch Onderzoek. Dat kwam in de plaats van de vroegere instituten voor het bewaren en bewerken van land- en tuinbouwproducten. Het reorganiseren van een faculteit met zijn ‘eigenzinnige’ weten-schappers lijkt ingewikkelder.

Macht
Bestuurlijk heeft hij de wind in de rug als de MUB doorgaat. Dan worden vrijwel alle bevoegdheden bij de decaan gelegd. Verwacht hij dat het makkelijker werkt, als de decaan meer macht heeft?
Dat schiet Van Gelder in het verkeerde keelgat: ‘Ik denk niet zo in termen van macht. Mijn manier van werken is er op gericht om de argumenten voor beslissingen uit de mensen zelf te halen. Maar het mag niet leiden tot te lange procedures. Op de brede en complexe gebieden die de twee faculteiten bestrijken, is er niemand die alle vakgebieden volledig op hun wetenschappelijke merites kan beoordelen en overzien. Dus kan ook niemand op grond daarvan gezag afdwingen. De decaan en het faculteitsbestuur moeten zich kwetsbaar durven opstellen door zelf keuzen te maken en uitspraken te doen. Overigens, zolang de MUB nog niet door de Eerste Kamer is goedgekeurd, heeft de faculteitsraad het laatste woord.’
Naast zijn aanstelling als decaan, werd Van Gelder voor één dag in de week benoemd tot hoogleraar Internationaal Technologiebeleid. Komt er van onderzoek doen wel iets terecht, naast het vele bestuurswerk? Van Gelder: ‘Jazeker, ik heb daar juist buitengewoon veel plezier in. Van huis uit ben ik chemicus en als zodanig heb ik vroeger ook gepubliceerd. Via vragen over het belang van nieuwe ontwikkelingen, verschoven mijn activiteiten langzamerhand in de richting van strategisch beleid. De laatste acht tot tien jaar heb ik me bezig gehouden met complexe vraagstukken op het gebied van technologiebeleid. Bij VNO zat in mijn taak nog steeds vrij veel onderzoek. En ik heb wel degelijk de ambitie om, nu ik weer terug ben binnen de wetenschappelijke kennis- en infrastructuur, daar zelf actief mee bezig te blijven en óók te publiceren. Dat zal vrije tijd kosten, maar ik ervaar het als een vorm van ontspanning.


Sturing
Prof.dr. Piet Verheijen bevond zich in een heel andere positie, toen men hem in 1986 vroeg beroepsdecaan te worden van de Faculteit der Economische Wetenschappen van de KU Brabant. Als hoogleraar in de vakgroep Bedrijfseconometrie kende hij de faculteit en haar problemen van haver tot gort. Een slechte beoordeling van de faculteit door een externe verkenningscommissie leidde tot het invoeren van ingrijpende wijzigingen. Net als nu bij de faculteit TM werd de daadkracht en de continuïteit van het faculteitsbestuur versterkt door professionalisering van het decanaat. Maar in Tilburg wilde men nadrukkelijk iemand uit de eigen gelederen, iemand die met de interne situatie bekend was en die faculteitsbreed vertrouwen genoot.
Verheijen: ‘De aanstelling bracht met zich mee dat ik geen formele binding meer had met een vakgroep. Dat was natuurlijk een voordeel toen er moeilijke beslis-singen genomen moesten worden over het samenvoegen en opheffen van vakgroepen. Een ‘gewone’ de-caan fungeert als tijdelijke ‘primus inter pares’, en moet voortdurend verdacht zijn op mogelijke vermenging van belangen aan de ene kant en op het handhaven van goede relaties voor de periode ná het decanaat anderzijds. Daar hoefde ik me geen zorgen over te maken: op mijn leerstoel werd een ander benoemd en de benoeming als beroepsdecaan ging over een periode van drie jaar, met een optie op nog eens drie jaar.’
Als voordeel van een beroepsdecanaat noemt Verheijen ook ‘dat je geen rotzooi over de schutting kunt gooien. De periode is zo lang, dat je de problemen zelf moet oplossen.’ En een ‘beroeps’ gaat consequenter om met de ambtelijke hiërarchie. Dat laatste kan ook nadelig werken. Verheijen: ‘Je wordt bestuurder, daardoor groei je van je collega’s af en raak je verambtelijkt. Je moet oppassen dat je de procedurele sturing niet belangrijker gaat vinden dan de inhoudelijke sturing vanuit het vakgebied.’
Onder leiding van Verheijen werden beslissingen genomen over de herstructurering van het hele onderwijs- en onderzoekbestel van de faculteit. Het aantal vakgroepen bracht men terug naar zeven, waren er 22, en hun financiële bevoegdheden breidde men sterk uit. Tevens werd de oprichting van het inmiddels fameuze facultair onderzoeksinstituut Center in de steigers gezet. Verheijen kreeg niet de gelegenheid zijn werk af te maken: op dringend verzoek legde hij het decanaat neer en werd hij voorzitter van het CvB van de KUB. Het bleek moeilijk een fulltime vervanger te vinden; zijn opvolger werd nog slechts voor vijftig procent als beroeps aangesteld. Na diens vertrek werd het principe van de professionele decaan verlaten. De noodzaak was er ook niet meer, omdat de herstructurering van de faculteit vrijwel voltooid was.
Mogen we in de toekomst een toename van het aantal beroepsdecanen verwachten, mede met het oog op de MUB? Van Gelder verwacht géén algemene ommezwaai in die richting. Incidentele aanstellingen voor speciale opdrachten daargelaten, vindt hij het wenselijk dat topwetenschappers een deel van hun tijd besteden aan management. Vooropgesteld dat ze leidinggevende kwaliteiten hebben. Hij trekt de vergelijking met de situatie bij de onderzoekscholen. Daar worden gerenommeerde weten-schappers tot directeur benoemd, terwijl ze zich ook zèlf nog met onderzoek en met begeleiding van promovendi bezig houden.
Verheijen kijkt er anders tegenaan: ‘Los van eventuele effecten van de MUB, denk ik dat het decanaat in de komende jaren overal verder zal professionaliseren. Op het niveau van het bestuur van de faculteit komen twee lijnen samen: de bottom-up-lijn van de behoeften en wensen uit de wetenschap en de top-down-lijn vanuit de universiteit en de maatschappij. Voor het opereren in dat gebied mag je niet afhankelijk zijn van de toevallige hoogleraar die het corvee met meer of minder verve een paar jaar wil vervullen. Hij zal professioneel tegenwicht moeten geven aan de druk die van onderop komt, uit de onderwijs- en onderzoekinstituten. Maar onder de MUB krijgt de decaan wel erg veel te zeggen. Misbruik van macht ligt dan op de loer. Kernpunt is: hoe gebruik je de macht zo dat de professionele oriëntatie gewaarborgd blijft.’
Eén van de argumenten tégen professionele bestuurders in het universitaire bestel, is de veelgehoorde angst voor teveel ‘zitvlees’, voor het te lang aanblijven van een minder competent wordende bestuurder. Van Gelder: ‘Daar hoeven ze bij mij niet bang voor te zijn. Mijn aanstelling loopt vijf jaar. Als dat voor de faculteit beter is, hoeft van de verlengingsmogelijkheid van nog eens vijf jaar geen gebruik gemaakt te worden.’ Verheijen is na zijn CvB-periode weer teruggekeerd naar de wetenschap. Vorige week, op 22 november, nam hij na bijna 35 jaar ook als wetenschapper afscheid van de KUB, met een afscheidscollege dat geheel gewijd was aan economische vraagstukken.

Foto's: Prof.dr. Wim van Gelder, decaan van de faculteit Technologie Management. Foto: Daan Kers

Prof.dr. Piet Verheijen was een tijdlang beroepsdecaan van de Faculteit der Economische Wetenschappen van de KUB.


Wat doet de decaan

Volgens de huidige wet kiest de faculteitsraad hem uit de hoogleraren, is hij voorzitter van faculteitsraad en -bestuur en lid van het college van decanen (dat een adviserende taak heeft op O&O-gebied en dat de rector aanwijst). Het faculteitsbestuur is voor zijn doen en laten verantwoording verschuldigd aan de faculteitsraad. Momenteel ligt bij de Eerste Kamer het wetsvoorstel Modernisering Universitaire Bestuursstructuur (MUB). Daarin worden aan de raad alle beslissingsbevoegdheden op O&O-gebied ontnomen en wordt de decaan als hoofd van de faculteit belast met de algehele leiding, óók ten aanzien van O&O-zaken. Hij legt verantwoording af aan het CvB, welk college hem ook benoemt c.q. ontslaat.