spacer.png, 0 kB
Volg Cursor via Twitter Volg Cursor via Facebook Cursor RSS feed
spacer.png, 0 kB

spacer.png, 0 kB
Cursor in PDF formaatCursor als PDF
PrintE-mail Tweet dit artikel Deel dit artikel op Facebook
Vernieuwend in iets eeuwenouds
15 januari 2009 - “Opvallend is het hoe een groep gerenommeerde individualisten zich door hun dracht eenvormig tonen; hoe dorstenden naar vernieuwing van kennis en toepassing zich met iets eeuwenouds omhullen”, aldus de Delftse hoogleraar Hans Dirken bij zijn afscheid in 2001.
Hoogleraren die in statige tred in toga voorbij schrijden: het beeld is bekend, maar van de hoed en de rand van deze academische verkleedpartij weten velen maar weinig. Cursor bekijkt de toga eens van dichtbij.

Foto's: Bart van Overbeeke

Een ruime tabbaard met wijde mouwen als ambtkleed van professoren, rechters, advocaten en predikanten, zo omschrijft Van Dale de toga. De universitaire variant ervan gaat zo’n negen eeuwen terug, stelt Hans Dirken in ‘Academische kleding; een ontwerpfunctionele en historische bespiegeling’, dat in mei 2001 verscheen bij zijn vertrek als hoogleraar industrieel ontwerpen van de TU Delft. ‘Naast mantels en hoofddeksels vindt men aparte capuchons, cappa’s, stola’s, sjerpen, ketens, ringen en nog veel meer. (…) Al overziende tast de bewijslast zich op dat ijdelheid soms tot de ‘ivoren toren der universiteit’ is doorgedrongen.’
In de twaalfde eeuw, tegelijk met de opkomst van de Europese middeleeuwse steden, werden in Bologna, Parijs en Oxford de eerste universiteiten opgericht. Hierbinnen ontstaan drie niveaus: scholaris, baccalaureus en magister (oftewel doctor of professor). Allerlei lagen en kolommen in de samenleving gaan zich in die tijd uiterlijk kenmerken om zich qua beroep en stand te onderscheiden, beschrijft Dirken - ook aan de academies. De echte universitaire dracht, vaak een lange rode mantel met een ruime capuchon, ontstaat in de veertiende eeuw. Kledij en toebehoren verwijzen meestal naar het niveau van geleerdheid, de richting of faculteit, een speciale taak of verantwoordelijkheid (zoals rector of pedel) en verblijfplaats.

In de eerste eeuwen was de snit van de kleding belangrijker dan de kleur. Pas later barst volgens Dirken de vindingrijkheid uit in toevoegingen van kleur, goud- en zilverborduursels, bontafzetting en hermelijnen manteltjes, beffen en ceinturen. Accessoires en details veranderden in de loop der tijd veelvuldig, met bijbehorende codes die nauw luisterden.

In Zuid-Europa en Engeland was en is de academische kleding, vooral die van de rectoren, doorgaans trouwens een stuk bonter dan hier. Ons behoudende zwart is een voortvloeisel van de Reformatie in de zestiende eeuw, die had geleid tot versobering van het uiterlijk in het algemeen, beschrijft Dirken.

In dezelfde eeuw werd overigens de eerste Nederlandse universiteit opgericht, in Leiden. Professoren en doctores droegen aanvankelijk mouwloze mantels in facultaire kleur, met brede kanten kraag en een eigentijdse hoed of baret. Eind zeventiende eeuw doet de toga zoals we haar nu kennen haar intrede: een gewaad met ruime mouwen en een fluwelen kraag en revers. Veel veranderde er sindsdien niet aan de Nederlandse toga - met uitzondering van een korte kleurrijke periode van de Napoleontische, keizerlijke universiteiten hier, beschrijft Dirken. Zwart voert nog altijd de boventoon, met de Maastrichtse rode toga als kleurrijke uitzondering./.

 

Togadragers aan het woord

Hoogleraar Han Meijer:

“Een warm onding met een onhandige wijde kraag”

“Cortège, dat is vooroplopen bij binnenkomst in de Blauwe Zaal van het Auditorium in een zwarte jurk en naargeestige zwarte pet op je hoofd en verder op de eerste rij zitten en proberen vooral niet in slaap te vallen, bijvoorbeeld bij intreeredes”, noteerde Han Meijer in december 1998, blijkt uit een bundeling van eigen verhaaltjes en columns.

De hoogleraar polymeertechnologie heeft niet veel op met de universitaire verkleedsessie. Dat was al niet anders toen hij in Twente promoveerde en in een studentenblaadje schreef over een nieuwe hoogleraar, die volgens Meijer onder zijn toga in zijn nakie ‘stond te oreren’. Het werd hem bepaald niet in dank afgenomen.

Ook over zijn eigen toga deed hij vanaf het begin van zijn hoogleraarschap niet al te plechtig, blijkt uit een ander vroeger schrijfsel: ”Ik herinner me nog goed dat collega Jan J. (Janssen, red.) zich na mijn komst in deze instelling als een soort mentor opstelde die zo ver ging dat hij zich, met een blik op mijn afgetrapte vaalwitte schoenen onder mijn spijkerbroek, bezorgd afvroeg of ik tijdens mijn intreerede, onder mijn pijnlijk nieuwe toga, nog wat anders aan te trekken had.”

Meijer haalt zijn schouders op bij het academisch ambtsgewaad. “Bij sommige gelegenheden, promoties en zo, hóórt het. Om enige afstand te creëren, net als bij advocaten en rechters, maar ook omdat het totaalplaatje er dan netjes uitziet. Maar om bijvoorbeeld ook bij masteruitreikingen in vol ornaat op een rij te zitten, dat vind ik flauwekul. We hebben als faculteit geprobeerd om het af te schaffen, maar de studenten houden vast aan die pracht en praal.”

Een ‘warm onding’ noemt Meijer zijn toga, met een onhandige wijde kraag. “Twente heeft er een befje bij; dan hoef je tenminste niet na te denken over wat je eronder draagt. Zo’n witte slab staat bovendien wat frisser dan dat zwart van ons, waar je alleen die grijze koppen bovenuit ziet komen. Zó stoffig, ik vraag me af of dat is wat je als universiteit wilt uitstralen.”

Hoogleraar Annelies van Bronswijk:

“Met de toga aan ben ik me sterker bewust van mijn maatschappelijke verantwoordelijkheid”

Vaak draagt Annelies van Bronswijk van de faculteit Bouwkunde haar toga niet: zo’n keer of vijf per jaar. Bijzonder vindt de hoogleraar het wél: “Met de toga aan ben ik me sterker bewust van mijn maatschappelijke verantwoordelijkheid. Dat gevoel blijft daarna ook altijd nog even. Het voelde bijvoorbeeld heel gek toen ik ooit ’s middags mijn toga had gedragen en ’s avonds in mijn karatepak stond; toch ook een soort uniform. Dat karatepak zat die dag niet lekker.”

Van Bronswijk is sinds 1991 hoogleraar; eerst (in Utrecht) voor Biologische Agentia in de Gebouwde Omgeving, sinds 1999 voor Public Health Engineering in Built Environments. Haar beide toga’s kreeg ze cadeau van haar familie.

De traditie van de toga is er één om te koesteren, vindt ze. “Niet zozeer voor de dragers; meer voor de andere mensen die bij academische plechtigheden in de zaal zitten. Met de toga drukken we onze historische relatie uit met vele generaties bevlogen onderzoekers en docenten. Het is een zinvol ritueel in deze tijd.” Een keer een nieuw jasje voor de toga vindt Van Bronswijk niet nodig: “Vanwege de traditie moeten we de toga gewoon zo laten, compleet met de wijnrode voering die uniek is voor Eindhoven.”

Wel betreurt ze het dat veel Eindhovense hoogleraren zich, zo zegt Van Bronswijk, niet houden aan de gewoonteregels voor het dragen van onderscheidingen op de toga: “Het zou de rituele functie versterken.”

Hoogleraar Gerrit Kroesen:

“Het is passend om het decorum in acht te nemen”

De ‘wapperige kleurige stola’s’ van Delft vindt hij ‘net over the top’, maar een kleuraccentje zou op de Eindhovense toga niet misstaan, vindt hoogleraar plasmafysica Gerrit Kroesen. Maar eens in de zoveel tijd een modieuze herziening van de toga? “Zeker niet. Tradities die te vaak veranderd worden, houden op een gegeven moment op traditie te zijn.”

Terwijl deze traditie juist zo belangrijk is, vindt de prof: “Als een student na vele jaren studie een diploma krijgt of een promovendus na vier jaar hard werken promoveert, dan is dat een zeer speciale gelegenheid die je maar eens in je leven overkomt. Ik vind het passend dat aan de andere kant van de tafel dan het decorum in acht wordt genomen.”

Kroesen draagt zijn toga, een cadeau van zijn ouders, sinds het millenniumjaar. Zo’n twee, drie keer per maand trekt hij het gewaad in de togakamer over de schouders, daaronder keurig in pak zoals het protocol voorschrijft. “Collega Jan Westra heeft me zelfs ooit een RAL-kleur opgegeven die volgens hem het beste zou zijn voor de stropdas. Ik meen dat het 7036 was.”

De opening van het academisch jaar en de diesviering vindt hij de meest bijzondere togamomenten, “omdat er dan met het grote cortège gelopen wordt en omdat het orgel bespeeld wordt. Ik ben in mijn vrije tijd namelijk amateurorganist.”

Toen zijn eigen toga jaren terug nog in de maak was, leende hij die van collega Anton Tijhuis: “De enige andere in de kast die me, gezien mijn lengte, past.” Het was dan ook even zweten toen, voorafgaand aan een promotieplechtigheid een paar jaar geleden, zijn eigen toga verdwenen bleek en die van Tijhuis óók niet in diens kastje hing. Kroesen wrong zich uiteindelijk in een leentoga: “Hij was erg kort en krap. Ik moest mijn armen langs mijn lichaam houden en kon ze niet op tafel leggen om het proefschrift vast te houden, anders zou de rug uitscheuren.”
Kroesens eigen toga, zo bleek een dag later, was overigens meegenomen door de secretaresse van de ‘medebewoner’ van zijn togakast, die op reis moest. “Ze wist niet precies wat ze moest meenemen en had de complete inhoud van het kastje maar meegenomen.”

Pedel Cees Heijmans:

“Zodra je die toga aantrekt, zit je in een andere rol”
“Ja, die man met die staf is allesbepalend,
Als die zou ontbreken, dan kreeg je een rel
En alleen een gestoorde zegt schouderophalend:
Oh kijk, in die jurrek, dat is de pedel”
(uit het lied ‘De Pedel’)

Een kwart eeuw draagt Cees Heijmans ‘die jurrek’ inmiddels; niet als hoogleraar, maar als één van de pedellen van de TU/e, die het protocol bij promoties en plechtigheden sturen en bewaken. Het blijft iets bijzonders, vindt hij: “Zodra je die toga aantrekt, zit je in een andere rol. Dat statige gevoel blijft heel bijzonder.”

Een beetje saai zijn ze wel, die overwegend zwarte toga’s in Nederland, vindt Heijmans, “zeker als je kijkt naar de toga’s in mooie, felle kleuren in bijvoorbeeld de VS en Spanje.” Maar eentonig zwart of niet: “De toga geeft een zeker cachet aan academische plechtigheden en geeft je een bepaalde status richting de buitenwereld”, vindt Heijmans. Of de jonge garde dat anders ervaart dan de meer gevestigde orde? Dat denk ik niet. De meeste mensen vinden dat decorum vooral toch heel mooi.”

De meeste togadragers kennen de dresscode (donker pak, wit hemd, grijze das en zwarte schoenen) ook goed, stelt de pedel. Om er lachend aan toe te voegen: “Maar niet iedereen hóudt zich er ook aan.” Bruine schoenen, geruite overhemden, een vrolijk gekleurde das… De meeste ‘missers’ zijn gelukkig prima te verdoezelen met een reservehemd, -das of -befje uit de togakamer, aldus de pedel: “Maar de verantwoordelijkheid ligt uiteindelijk bij de persoon zelf.”

Volgens Heijmans is nog nooit een professor tegengehouden bij de uitgang van de togakamer omdat zijn outfit niet klopte. “Al met al ziet het plaatje er altijd wel netjes uit.” Maar daar gaat soms een flinke metamorfose aan vooraf: “Sommige hoogleraren komen binnen in houthakkershemd, afritsbroek en sandalen, om vervolgens te transformeren tot heuse heren.”


TU/e-toga in het kort

Het bedrijf Schraauwers en Zoon uit Kaatsheuvel was er in maart 1955 als de kippen bij om de toga’s van de toen nog op te richten Technische Hogeschool Eindhoven te mogen maken, vermeldt de Kleine TU/e Encyclopedie. De firma schreef hierover destijds een brief aan, let op, de pr-afdeling van Philips.

In oktober 1956 mocht Schraauwers langskomen bij de eerste rector magnificus van de Technische Hogeschool Eindhoven, prof.dr. Hendrik Dorgelo.

De eerste veertien toga’s die Schraauwers en Zoon in 1957 leverde, kostten driehonderdvijftig gulden per stuk.

De huidige TU/e-toga kost, inclusief baret, zo’n negenhonderd euro.

Aan sommige universiteiten bestaat een togafonds waaruit hoogleraren een bijdrage kunnen krijgen voor de aanschaf van een toga. De TU/e heeft zo’n fonds niet, wel kunnen hoogleraren toga’s (en toebehoren) lenen. Dit zijn veelal toga’s van gepensioneerde of overleden professoren.

De TU/e-toga is gemaakt van zwarte wolpolyester en fluweel, met in wijnrood gevoerde mouwen. In één toga zit al gauw een meter of vier aan stof verwerkt.

De pedellen van de TU/e dragen, als enigen, een toga met in zilver het logo van de universiteit erop geborduurd.

Hoogleraren dragen de toga bij intree- en afscheidsredes, promoties, de dies, de opening van het academisch jaar en soms (per faculteit bepaald, want niet verplicht) bij de uitreiking van masterdiploma’s.

Hoogleraren die oorspronkelijk aan een andere universiteit zijn benoemd, mogen de toga van die instelling blijven dragen.

Hoogleraren aan de TU/e-faculteit Scheikundige Technologie hijsen zich het vaakst in toga; aan deze faculteit vinden de meeste promoties plaats.

De Eindhovense academische dresscode schrijft onder de toga een donker kostuum, een wit hemd, een grijze das (behalve voor dames) en zwarte schoenen voor.

Professoren mogen bij academische plechtigheden de originele versierselen horend bij hun eventuele Koninklijke onderscheidingen op hun toga dragen. Een gewoonte blijkt dit trouwens niet. “Bij het vijftigjarig bestaan van de universiteit in 2006 deed een aantal het wel, maar de meesten zijn er gewoon te bescheiden voor”, denkt Annelies Verschuren van het Bureau voor Promoties en Plechtigheden.

De meeste toga’s worden bewaard in de togakamer in de kelder van het Auditorium. De kamer is voorzien van een kleedruimte, douche, toilet en grote spiegels.

In deze academische kleedkamer hangen, in grijze en rode lockers, zo’n tweehonderdvijftig toga’s. Dit is inclusief twaalf leentoga’s voor buitenlandse bezoekers of nieuwe hoogleraren die nog geen eigen exemplaar hebben, plus zo’n dertig achtergelaten toga’s van emeriti en overleden hoogleraren.

De dragers zijn zelf verantwoordelijk voor het onderhoud van hun toga’s. De TU/e liet alle toga’s overigens reinigen na de brand in het Auditorium in november 1994, waar ze weliswaar ongeschonden uitkwamen, maar een fikse brandlucht aan overhielden.

Na deze brand werd ook een nieuwe (de huidige) togakamer in gebruik genomen, tot tevredenheid van pedel Cees Heijmans: “In de oude kamer, naast de Senaatszaal, hadden we vaak last van motten. We hebben toga’s moeten weggooien omdat ze helemaal waren aangevreten; als je ze tegen het licht hield, keek je er zo doorheen.”

Toga/Monique van de Ven
Foto’s/Bart van Overbeeke