spacer.png, 0 kB
Volg Cursor via Twitter Volg Cursor via Facebook Cursor RSS feed
spacer.png, 0 kB

spacer.png, 0 kB
Cursor in PDF formaatCursor als PDF
    PrintE-mail Tweet dit artikel Deel dit artikel op Facebook

    Vijftig jaar TN aan de TU/e: de moeder van de wetenschap

    7 oktober 2010 - In 1960 begonnen de eerste studenten aan de studie Technische Natuurkunde aan de toenmalige Technische Hogeschool Eindhoven. Nu, vijftig jaar later, spreekt Cursor met drie generaties TN’ers. Frans Blom hoorde tot de studenten van het eerste uur en is aan de TU/e blijven werken tot zijn pensioen. Klaas Kopinga startte iets later met zijn studie en bleef ook aan de TU/e. Frans Snik studeerde zes jaar geleden af en werkt nu bij het Sterrekundig Instituut Utrecht.


    N-laag in aanbouw. Foto | Archief TU/e

    Frans Blom: “Wie bij professor Zwikker geen pak droeg, kreeg een minpunt”


    Frans Blom. Foto | Bart van Overbeeke

    Frans Blom (1939) hoort bij de eerste TU/e-studenten als hij in 1957 bij Elektrotechniek begint, bij gebrek aan een faculteit Natuurkunde. In 1960 stapt hij met zes andere ‘spijtoptanten’ over naar TN, na een zomer-inhaalcursus. Hij studeert in 1964 af en promoveert in 1970. Blom is altijd bij TN gebleven, eerst als wetenschappelijk medewerker, daarna als onderzoeker. De laatste zes jaar voor zijn pensioen in 2003 was hij er opleidingsdirecteur.

    Belangrijke veranderingen ziet Blom vooral in de kwaliteit van het onderzoek: “Die is enorm toegenomen, is veel hoogwaardiger geworden. Daar zijn een aantal oorzaken voor: door een ander intern beleid, omdat het onderzoek vroeger sterk onderwijsgebonden was, door de betere apparatuur en door de enorme vooruitgang in dataverwerking. Vroeger stond al je apparatuur op een tafel, nu is er een technologiegebouw met alle moderne faciliteiten. Dat verandert ook het onderzoek, want je moet tegenwoordig tot op nano-schaal werken. Dat het FOM-instituut Rijnhuizen hier komt, toont overigens wel aan dat de faculteit wetenschap op niveau bedrijft.”

    Blom noemt tevens de (inter)nationale concurrentie en de ranglijstjes (citatiescores, visitaties) als oorzaak voor beter onderzoek. “Al durf ik rustig te stellen dat met iets anders geformuleerde criteria de volgorde er héél anders uitziet. De kwaliteit van het natuurkundeonderzoek in Nederland ligt mijns inziens heel dicht bij elkaar. Daar mogen we, TU/e-breed, wel trotser op zijn.”

    Wat zijn de moeilijke periodes van de faculteit geweest?
    “Begin jaren negentig, toen er weinig geld binnenkwam via de tweede- en derde-geldstroom en er mensen dreigden te worden ontslagen. En de continue dreiging dat we te weinig studenten kregen. Je kunt bij wijze van spreken in Nederland op elke straathoek natuurkunde studeren - aan tien universiteiten. Het aantal eerstejaars natuurkundestudenten kun je volgens mij niet echt beïnvloeden, en als het dan ook nog over zoveel locaties verdeeld moet worden, maakt dat de spoeling wel erg dun.”

    Wat ook veranderde, is de omgang tussen staf en studenten, die veel losser is geworden. Blom: “Wie vroeger bij professor Zwikker op het tentamen geen pak droeg, kreeg meteen een minpunt. We hadden soms college op zaterdag bij de prof thuis. Dat zorgt voor persoonlijk contact, maar: hij was wel de prof.”

    Hoe ziet ‘de’ TN-student eruit?
    “Ze zijn heel serieus, bijna nerd-achtig met hun vak bezig en tegelijk maatschappelijk georiënteerd. Ook een beetje arrogant. Want ze zeggen het misschien niet, maar ‘natuurkunde is toch de moeder van de wetenschap’, denken ze allemaal.”

    Toch zijn ook de studenten veranderd. Blom: “Kwamen ze vroeger naar TN omdat ze natuurkundige wilden worden, tegenwoordig zien ze de natuurkundestudie meer als een uitdaging en kijken daarna wat ze allemaal met het diploma kunnen. Zoals Henk Kivits, die na zijn natuurkunde- en scheikunde-opleiding onder meer directeur werd van Holland Casino en bij Joop van den Ende.”

    Blom kijkt zichtbaar met veel genoegen terug op vijftig jaar TN, om het vak zelf en om de mensen met wie hij heeft gewerkt. Ook al zitten ze dan in het lelijkste gebouw van de TU/e?

    “Daaraan moet je niet te veel geld uitgeven, dat doen natuurkundigen niet. En de studenten zijn een paar jaar geleden begonnen het gebouw op te knappen, nu is het wachten op een echte verbouwing.” In 2013 moet er een nieuw pand staan, bedoeld voor TN en Electrical Engineering. Dit staat gepland op de plaats van het huidige N-laag.

     

    Frans Snik: “De sfeer bij TN er een van persoonlijk contact”


    Frans Snik.

    Frans Snik (1979) studeerde Technische Natuurkunde aan de TU/e van 1997 tot 2005. Snik: “De TU/e was in de buurt, het is een technische universiteit en ik heb altijd al geavanceerde dingen willen bouwen. De studie was erg prettig, ik kon overal aan ruiken. Zo kon ik stage lopen bij Scheikunde en later op Hawaï op het gebied van de sterrenkunde.”

    Volgens Snik is de sfeer bij TN er een van persoonlijk contact: “Het is een relatief kleine faculteit, waar docenten en studenten elkaar snel leren kennen. Daarbij is de Van der Waals-borrel wel handig. Daar komen ook leden van de staf en het is eigenlijk meteen ‘jij-en’ en ‘jou-en’.”

    Ook al zat je in het lelijkste gebouw van de TU/e?
    Snik: “Maar het gaat om de mensen! Eindhoven is ook hartstikke lelijk, maar toch is het er erg gezellig.”

    Snik was secretaris van het lustrumbestuur van studievereniging Van der Waals in 1999-2000 en was mede-initiator van SOH 19, het kunstwerk in de vijver bij De Zwarte Doos. Snik: “Op een avond hebben we met een aantal halfdronken studenten bedacht dat we een kunstwerk wilden, zonnecollectoren die iets laten zweven. Dat project is enorm uit de klauwen gelopen. Het heeft zeven jaar geduurd. Het is dus dankzij het enthousiasme van meerdere generaties TN-studenten tot een goed einde gekomen. In het begin werden we voor gek verklaard. Mensen zeiden ‘Dat gaat jullie nooit lukken.’ Het mooie van TN is juist dat je leert hoe je grote problemen moet aanpakken. Waarbij the sky echt the limit is, in een sfeer van: Ga ervoor! Dat hebben we gedaan.”

    Voor zijn afstudeerproject ging hij naar het Sterrekundig Instituut Utrecht, naar aanleiding van zijn stage in Hawaï. Voor een zonnetelescoop in La Palma ontwikkelde hij een nieuw instrument. Snik: “In dezelfde tijd kreeg het Sterrekundig Instituut een nieuwe hoogleraar, bij wie ik meteen kon promoveren. In die tijd heb ik onder andere een nieuw concept voor een zonnetelescoop ontwikkeld, waarmee we het magnetisme van de zon kunnen onderzoeken. Het prototype hebben we binnen een half jaar gebouwd en getest in Utrecht. Het uiteindelijke instrument wordt binnenkort in werking gesteld in Arizona. Het is eigenlijk net zo’n groot project als SOH 19 en mijn promotor had dezelfde houding: ‘Ga ervoor!’”

    Een ander project doet hij samen met Jeroen Rietjens, die hij nog kent van SOH 19. Ze werken aan een apparaat dat op een nieuwe manier de polarisatie van een planeetatmosfeer kan meten vanuit een satelliet, om zo de eigenschappen van de stofdeeltjes in zo’n atmosfeer op afstand te kunnen bepalen.

    Snik: “We willen met ons instrument naar planeten als Mars en Jupiter. Toepassingen op aarde zijn ook mogelijk, bijvoorbeeld het meten van fijnstof in onze atmosfeer en de rol daarvan bij de klimaatverandering.”

    Heeft hij bij TN eigenlijk sterrenkunde gehad?

    Snik: “Ik heb kosmosfysica gevolgd, eigenlijk maar half. Maar sterrenkunde is uiteindelijk natuurlijk gewoon natuurkunde, het duurde alleen even voordat ik wist wat alle afkortingen betekenen. Bovendien heb ik geleerd hoe je instrumenten moet bouwen, dat is de grote meerwaarde. Sterrenkundigen zijn gewoon minder bereid hun handen vuil te maken en dus heb ik de leuke projecten hier zo’n beetje voor het uitkiezen. We gaan binnenkort een instrument bouwen dat op de grootste telescoop ter wereld in Chili (42 meter doorsnee, red.) moet komen om scherpe foto’s te maken van aardachtige planeten bij andere sterren dan de zon.”

    En vindt hij ook dat natuurkunde de moeder van de wetenschap is?
    Snik: “Zeker, daar is niks tegenin te brengen.” Tevens kruipt het bloed waar het niet gaan kan: hij is weer bezig met een kunstproject. Snik: “Dat wordt nog groter dan ‘SOH 19’, namelijk het Utrechts Zonnestelsel. We willen het zonnestelsel op schaal nabouwen in de stad. De zon staat al op het Domplein, die is daar zeventien jaar geleden neergezet bij het 350-jarig bestaan van de Utrechtse sterrenkunde. De plannen zijn rond, we hebben al kunstenaars benaderd, waarvan een aantal al bezig is. Nu alleen het geld nog. En waarom zou dat niet gaan lukken?”

     

    Klaas Kopinga: “Elke innovatie is gebaseerd op ‘gekke’ ideeën en invallen”


    Klaas Kopinga. Foto | Bart van Overbeeke

    Prof.dr.ir. Klaas Kopinga (1948) studeert van 1966 tot 1971 aan de TU/e, zit in het bestuur van studievereniging Van der Waals en promoveert in 1976. In 1979 wordt hij wetenschappelijk medewerker bij de vakgroep vaste stoffysica in de groep magnetisme, waar hij negentien jaar werkt. Hij wordt in 1994 hoogleraar en hij is sinds 2005 decaan van de faculteit. Daarnaast blijft hij hoofd van de capaciteitsgroep Transport in Permeabele Media.

    Kopinga noemt het onderzoek en de automatisering als de belangrijkste veranderingen aan de faculteit: “Goed onderzoek is hier altijd al gedaan, maar we kunnen nu op micrometer- en nano-schaal kijken. Zonder computers is dat onmogelijk, daardoor is sneller, meer en ánder onderzoek mogelijk geworden. De infrastructuur is ook veel groter en complexer geworden. Onderzoek is nu geen werk meer van de briljante eenling in zijn lab, maar werk in interdisciplinaire teams.”

    De externe waardering voor onderzoek is eveneens veranderd. Kopinga: “Die speelt een steeds grotere rol. We vechten er wel voor om echt academisch, fundamenteel onderzoek te kunnen blijven doen. Als je de huidige situatie extrapoleert naar de toekomst zullen er grotere projecten komen met steeds grotere consortia, op gebieden die bijvoorbeeld de politiek van ‘strategisch belang’ vindt. Vrij vertaald: het moet meteen inzetbaar zijn, niet pas in de toekomst. Terwijl elke innovatie van nu is gebaseerd op ‘gekke’ ideeën en invallen die mensen tien of vijftien jaar geleden kregen en konden uitwerken. Academisch onderzoek kunnen we niet betalen uit de eerste-geldstroom, die is nauwelijks genoeg om infrastructuur draaiend te houden. Dus bedden we het in de tweede- en derde-geldstroom in, zodat we daar toch aan toekomen. En in de toekomst zal de faculteit zich verder profileren op gebieden als energie, gezondheid en duurzaamheid.”

    Elke faculteit kent zijn ups en downs, bij TN was dat begin jaren negentig, toen er grote financiële problemen waren. Dat is opgelost door een ander budgetteringssysteem. Kopinga: “Een transparant systeem waarin iedere capaciteitsgroep zijn eigen budget heeft en zijn eigen broek ophoudt. Ze weten wat ze te besteden hebben met een lik-op-stukbeleid als ze het niet goed doen en een extra premie op projecten. Dat houdt iedereen alert zodat je vergelijkbare problemen voorkomt.”

    Hoe zou hij de faculteit typeren?

    Kopinga: “Toen ik begon, was het al redelijk informeel, al deden sommige studenten nog wel een colbertje aan als ze in de kantine koffie gingen drinken. Het is hier collegiaal en informeel. Dat wil niet zeggen dat er geen hiërarchie is, maar vooral op basis van argumenten, niet per se omdat iemand hoogleraar is.”

    Een karakteristiek van ‘de natuurkundige’ is moeilijk te geven, zegt Kopinga: “Hij is wel eigenwijs, laat ik dat maar meteen zeggen, zonder arrogant te zijn. Dat brengt het vak met zich mee. Natuurkundigen willen bij wijze van spreken altijd precies weten wat er achter het behang zit en peuteren dat dan ook los.”

    Die grondhouding hebben scheikundigen en wiskundigen toch ook? “Maar”, voegt hij er lachend aan toe, “wij hebben dat misschien iets extremer.” Is de natuurkundestudent dan echt het beste jongetje van de klas? Een wederom lachende Kopinga: “Dat kun je objectief vaststellen. Het zijn echter geen communicatief gestoorde nerds, maar erg actieve en betrokken studenten die zich weinig laten aanleunen.”


    Lustrumactiviteiten rond vijftig jaar TN

    Er zijn verschillende activiteiten gepland rondom het vijftigjarig bestaan van Technische Natuurkunde. Kijk op www.vdwaals.nl/index.php?article=800 en http://web.phys.tue.nl/nl/de_faculteit/50_jaar_technische_natuurkunde/
    voor meer informatie.

    50 JAAR TN | Gerard Verhoogt

    It was in 1960 that the first students started studying at the Department of Applied Physics, then at the Technische Hogeschool Eindhoven. Today, fifty years later, Cursor interviews three generations of Applied Physicists. Frans Blom was one of the very first students and worked at TU/e till his retirement. Klaas Kopinga started his studies some years later, but also remained at TU/e. Frank Snik graduated six years ago and is currently working at the Astronomical Institute Utrecht.