spacer.png, 0 kB
Volg Cursor via Twitter Volg Cursor via Facebook Cursor RSS feed
spacer.png, 0 kB

spacer.png, 0 kB
Cursor in PDF formaatCursor als PDF
    PrintE-mail Tweet dit artikel Deel dit artikel op Facebook
    En ik vind

    Willem Elsschot

    De rubriek ‘Effe zeuren’ van 7 april was gewijd aan Elsschot (1882-1960), dit naar aanleiding van de recent verschenen biografie van Vic van de Reijt over deze Vlaamse schrijver.

    Fred Steutel had in zijn column de Cursor-lezers wellicht nog kunnen wijzen op een van Elsschots laatste brieven, gedateerd 30 mei 1960, aan het Eindhovens Studenten Corps. Hierin schrijft hij dat het onzeker is of hij -herstellende van een operatie- aanwezig kan zijn in Eindhoven om de eerste almanak van de vereniging in ontvangst te nemen. De dag daarop overlijdt hij.

    Verder kan ik niet nalaten om, als bewonderaar van het oeuvre van Elsschot, te reageren op de karakterisering die Steutel van hem meent te moeten geven.
    Direct al in het begin wordt, met verwijzing naar een tweetal zijner boeken, de Vlaming weggezet als een rotzak en een zwendelaar. Was het werkelijk zo erg? Een poging tot nuancering. Allereerst dient te worden opgemerkt dat het gedrag en de daden van zijn romanpersonages -bijvoorbeeld het in de steek laten van het dienstmeisje Louise nadat Elsschots alter ego Grünwald haar zwanger heeft gemaakt (Villa des Roses) en de zwendelpraktijken van Boorman, een ander alter ego van Elsschot, in Lijmen- de auteur niet kunnen worden aangerekend. Immers, ook voor boeken met een sterk autobiografische inslag geldt: wat is ‘Dichtung’, wat is ‘Wahrheit’?

    En dan is daar de negatieve uitspraak van Ida over haar vader. Inderdaad was het zo dat Elsschot, zeker als hij met een boek bezig was, koel en lomp kon zijn tegen vrouw en kinderen. Anderzijds was hij ook de pater familias die zich volledig inzette voor zijn dierbaren als de omstandigheden dat vereisten. Ook bezat hij een sterk ontwikkeld gevoel voor rechtvaardigheid, bijvoorbeeld tot uiting komend in de gedichten die hij schreef over Van der Lubbe (1934) en Borms (1947). Opkomen voor de underdog en solidariteit met de onderdrukten in de samenleving waren constanten in zijn leven (cf. Van de Reijt, pag. 115). Was hij een zwendelaar? Ook daarvoor is onvoldoende bewijs aanwezig. Wel was hij een uiterst gewiekste zakenman die zonder mededogen optimaal gebruik maakte van de zwakheid en ijdelheid van zijn klanten.

    Frans Schurer | emeritus hoogleraar Wiskunde