Bestuur/Beleid

“Schot hagel werkt beter dan speerpuntenbeleid&rdquo

Innovatiebeleid/HOP
Illustratie/David Ernst


Prof.dr. Arjen van tuijn, lid van de Raad van Economisch Adviseurs van de Tweede Kamer, verwacht weinig heil van het innovatiebeleid van het kabinet Balkenende. “Sleutelgebieden en topinstituten zijn vlaggetjes waar politici mee kunnen zwaaien.

“Technologische topinstituten komen er niet alleen op basis van kwaliteit. De handigste mensen krijgen miljoenensubsidies, maar dat zijn niet altijd de beste. Ik noem geen namen, maar ik ken wetenschappers die heel handig zijn in het schrijven van wervende teksten, terwijl hun onderzoek werkelijk brandhout is. Gekleed in strakke pakken geven ze mooie powerpointpresentaties, terwijl het vooral gebakken lucht is. Ik chargeer misschien een beetje.”

Aan het woord is Arjen van Witteloostuijn. Hij is hoogleraar international economics and business aan de Rijksuniversiteit Groningen en hoogleraar strategie aan de Durham Business School in Groot-Brittannië. Hij is bovendien lid van de vorig jaar opgerichte Raad van Economisch Adviseurs (REA), die gevraagd en ongevraagd adviezen geeft aan de Tweede Kamer. Eind vorig jaar verwees de raad de ‘sleutelgebieden’ naar de prullenbak. Sleutelgebieden zijn door het Innovatieplatform aangewezen niches waarin Nederland een sterke positie heeft of kan verwerven: het gaat daarbij om de creatieve industrie, high-tech systemen & materialen, water, chemie en flowers & food.

Waarom bent u hier zo sceptisch over? Is het geen goed idee om de krachten te bundelen en versplintering van het budget te voorkomen?
“Als ik vandaag al de innovaties van morgen kon voorspellen, werd ik meteen miljonair. Sleutelgebieden en topinstituten zijn vlaggetjes waar politici mee kunnen zwaaien. Ze kunnen ernaar wijzen en zeggen: ik heb wat gedaan. Dat bekt veel lekkerder dan: ik heb goede algemene voorwaarden geschapen die over tien jaar vruchten zullen afwerpen. Maar het bewijs dat zulk speerpuntenbeleid werkt, is uiterst mager. Het is niet zo’n goed idee om nu al onderwerpen aan te wijzen waarin het land straks goed moet worden. Je moet vooral diversiteit creëren en dan merk je wel wie er wint. Je moet met hagel schieten. Als je eenmaal ziet wie het goed doet, mag je best wat meer geld geven aan diens onderzoek. Dat moet dan achteraf op basis van bewijzen gebeuren, en niet tevoren op basis van bureaucratisch giswerk.”
In Finland is wel voor een speerpunt gekozen. Men wilde goed worden in mobiele telefonie. Dat is toch uitstekend gelukt met een bedrijf als Nokia?
“Honderd overheden proberen honderd dingen. Dan is er altijd wel iets wat werkt. Ik heb geen aanwijzingen dat het in Finland een kwestie van wijsheid was. Ze hadden geen kristallen bol waarin ze hun succes konden zien aankomen. Als wij het Finse voorbeeld navolgen, dan hebben we nog altijd, zeg, 95 procent kans dat het mislukt. We kunnen ook geluk hebben, natuurlijk.”

“Het doet me denken aan die boeken van managementgoeroes. Om de paar jaar is er weer iemand die in een flitsend boek de tien beste bedrijven beschrijft. Die spreekt dan van ‘best practices’ en jij moet precies hetzelfde doen als die bedrijven, anders houd je het hoofd niet boven water. Maar als je de uitkomsten van je onderzoek niet vergelijkt met falende bedrijven, dan loop je het risico dat je onzin verkondigt. Je hebt een ijkgroep nodig. En dat het onzin is, blijkt wel: zeven jaar later zijn de meeste van die topbedrijven weer verdwenen.”

Wat zijn volgens u de voorwaarden om het onderwijs en onderzoek te laten bloeien?
“Meer concurrentie, liefst ook internationaal. Dat werkt nu eenmaal. De meeste landen die het beter doen dan wij, hebben een vrijere markt in het onderwijs en onderzoek. Kijk maar naar de Verenigde Staten. En ik ken geen tegenvoorbeelden: er zijn geen landen die een competitiever onderwijssysteem hebben en die desalniettemin op ons achterlopen. Ik moet daar overigens wel bij zeggen dat er veel minder landen zijn met een vrij onderwijssysteem dan landen met een beschermde, sterk gereguleerde onderwijsmarkt.”

Waar kan een open onderwijsmarkt dan voor zorgen?
“Als Cambridge een filiaal in Amsterdam begint, krijgt die universiteit nu geen bekostiging. Maar waarom zouden studenten hun leerrechten niet mee mogen nemen naar dat Britse topfiliaal? En als het onderzoek daar beter is dan elders, waarom zou er dan geen Nederlandse overheidsbekostiging naartoe mogen gaan? Zolang dat geld maar in Nederland wordt uitgegeven. Maar gelijke monniken, gelijke kappen: als de Britten hierheen mogen komen, moeten wij ook in Londen onderwijs kunnen aanbieden.”

Als je het beste onderzoek meer geld wilt geven, moet je wel kunnen meten wat de beste onderzoeksgroepen zijn.
“Klopt. En in het huidige visitatiesysteem kan dat niet. Het is een gedrocht. Onderzoeksgroepen kunnen nu zelf hun beoordelingscommissie benoemen. Die commissie mag langskomen als het de onderzoeksgroep lekker uitkomt. De uitkomsten zijn nu ook niet meer onderling vergelijkbaar, laat staan dat je er gevolgen aan kunt verbinden. Zo schep je geen dynamiek. We kunnen beter iedere vijf jaar al het onderzoek landelijk laten beoordelen, liefst door een onafhankelijke buitenlandse commissie. In Groot-Brittannië hebben ze iedere vijf jaar de research assessment exercise: een soort landelijke visitatie. Dat hadden wij tot voor kort ook. Op grond van de uitkomsten wordt een deel van het onderzoeksbudget herverdeeld. Dat is goed, dat stimuleert de concurrentie. Dat hebben we hier nooit gehad.”

Maar via NWO wordt toch ook een groot deel van het onderzoeksbudget op grond van kwaliteit verdeeld?
“Gelukkig wel. Maar daar kleven weer andere nadelen aan. Ik zit zelf vaak in NWO-commissies en zie telkens dezelfde onderzoekers. Binnen Nederland kent men elkaar te goed. Vandaar dat het zo belangrijk is om buitenlanders te betrekken bij de beoordeling van onderzoekskwaliteit.”
“Ook worden te veel disciplines op één hoop gegooid. Sommige disciplines hebben het binnen NWO moeilijker dan andere. Vooral in multidisciplinaire beoordelingscommissies, en dat zijn ze bijna allemaal, zie je dat. Juristen delven daarin bijvoorbeeld het onderspit. Hun manier van denken en onderzoek doen is totaal anders dan die van economen of natuurwetenschappers, waardoor ze de discussie al snel verliezen. En psychologen, die om de één of andere reden veel invloed hebben binnen NWO, houden veel van experimenten. Als bijvoorbeeld een socioloog of politicoloog geen experiment wil doen, reageren ze al snel sceptisch. Het is moeilijk om elkaars kwaliteit te beoordelen.”

De Raad van Economisch Adviseurs pleit voor drastische maatregelen: hoge investeringen in onderwijs en onderzoek, een soepeler ontslagrecht, meer kansen voor nieuwe aanbieders... Luistert de politiek?
“Men hoort ons wel, maar het is nog te vroeg om te weten of ze ook lúisteren. Op korte termijn mogen we niet veel verwachten. De coalitiepartijen zijn gebonden aan een regeerakkoord, de verkiezingen komen eraan, dus ze hebben wel wat anders aan hun hoofd dan afspraken openbreken. In de nieuwe partijprogramma’s kunnen we straks lezen wat ze opgestoken hebben. En anders merken we het na de verkiezingen wel. Ik heb op verschillende ministeries discussies gehad met ambtenaren en politici, en die leken niet ongevoelig voor onze argumenten.”/.