Met de neus in de wind

Het is een rustige zomermiddag in 1985 in het Duitse Sauerland. De 22-jarige Leon Wolters stapt in zijn zweefvliegtuig, een kunststof uitvoering, een tamelijk modern ding voor die tijd. Hij wordt met een optreklier de lucht ingestuurd. Net los ontdekt de Werktuigbouwkundestudent een vreemde schaduw op de grond. Hij kijkt om zich heen en ziet op vijftig meter afstand een straaljager op zich afkomen, naar later bleek een Amerikaans gevechtsvliegtuig, Thunderbolt type A10. Op een hoogte van 250 meter overleef je zo’n crash niet, realiseert Wolters zich. ‘Dan maar vol raken’, hoopt hij. De straaljager treft het zweefvliegtuig in de staart en de student tuimelt met hoge snelheid stuurloos richting aarde. Op een hoogte van enkele tientallen meters tilt de neus zich op en krijgt het toestel een lift. Wolters gelooft weer in een ontsnappen aan de dood en zet zich schrap om de klap op te vangen. Het treffen met de grond is hard, maar Wolters overleeft het ongeluk.
Ruim twintig jaar later brengt de voormalig student jaarlijks nog altijd zo’n vijftig uren door in een zweefvliegtuig. Onlangs kocht de inmiddels 43-jarige Wolters, die een eigen bedrijf heeft, samen met vier andere vliegers een toestel voor twee personen, type DG 505. Wanneer die tweede stoel bezet is, geeft dat hem een veilig gevoel.
“Sinds die crash realiseer ik me wat het is om te leven”, zegt Wolters. “Ik ben van een arrogante student geworden tot een kwetsbaarder en bewuster mens. Ik heb een heilig ontzag voor het leven. Niet dagelijks en niet de hele dag, maar ik realiseer me hoe snel het afgelopen kan zijn.” Hij is er niet religieus van geworden, zegt hij, maar hij dankt er wel een sterk geloof in de mentale kracht van de mens aan. “Het leek erop dat ik mijn enkel en pols niet meer zou kunnen bewegen, maar een wonderbaarlijke genezing maakte dat het helemaal goed kwam. Later ben ik bij een trouwfeest van zweefvliegvrienden in een brand terechtgekomen. Ook toen herstelde ik verrassend snel. Ik geloof niet dat ik mezelf altijd kan genezen, maar de kracht van de geest speelt een grote rol.”
In de interviews die Wolters destijds op zijn ziekbed gaf, benadrukte hij telkenmale met klem dat de zweefsport niet gevaarlijk is. “Ik wilde niet dat de sport een slechte naam kreeg.” Hij sprak van autorijden dat gevaarlijker was dan zweven en van de aandacht die onterecht naar hem ging in plaats van naar het WK zweefvliegen, dat dat jaar werd gehouden in Italië. Twee leden van de zweefvliegclub ZES zouden meedoen. Hij zei het uit liefde voor de sport en voor de club waarvan hij tot op de dag van vandaag lid is. “Wil je niet teveel nadruk leggen op het gevaar?”, vraagt Wolters twintig jaar later, wanneer naar zijn avontuur wordt gevraagd. “Zweefvliegen is juist zo mooi…”