Achtergrond

Adaptables: flexibel ontwerpen van gebouwen of ze een beetje pimpen


Het Eden Project in Cornwall, Engeland

Adaptables/Chriz van de Graaf
Illustraties/Mursel Sahin

Voor de Super TU/esday van de faculteit Bouwkunde moest een woord worden verzonnen om het onderwerp van de dag in te vangen. Het werd ‘Adaptables’; aanpasbaar en flexibel bouwen. Twee van de organisatoren van de Super TU/esday geven hun visie op het onderwerp. Van een kantoor dat in een fabriek wordt gebouwd tot het pimpen van gebouw door er een plastic zak overheen te trekken.

Aanpasbaar is een term als duurzaam; het is een denkrichting, maar heeft geen specifieke kwalificaties in zich. In het geval van aanpasbaar bouwen kan het gaan over ruimtes in een gebouw die aanpasbaar zijn, het kan gaan over het proces van bouwen, over de functie van het gebouw, over de locatie, et cetera. Toch is dit brede begrip gekozen als thema van de Super TU/esday van de faculteit Bouwkunde. Want, daar is iedereen het over eens, de traditionele manier van bouwen beantwoordt niet meer aan de snel veranderende eisen van mens en samenleving. Op het TU/e-terrein zijn de voorbeelden hiervan zichtbaar. Gebouwen als het Hoofdgebouw en de W-hal voldoen niet meer. Maar moeten ze worden afgebroken? Of moeten ze volledig worden gestript en herbouwd? En zo ja, waar moeten ze aan voldoen om weer veertig jaar mee te gaan? De sleutelwoorden zijn volgens bouwers en architecten ‘flexibiliteit’ en ‘aanpasbaarheid’.
Ir. Arno Pronk is architect en onderzoeker aan de TU/e en hij is één van de organisatoren van het congres Adaptables2006 (waar de Super TU/esday het Nederlandstalige onderdeel van is). Hij ziet in Adaptables een toekomst waarin architecten alle vrijheid nemen om met nieuwe en bestaande gebouwen om te gaan. Pronk: “Dan kun je denken aan opblaasbare constructies, aan nieuwe huiden voor gebouwen, aan reclames op gebouwen; kameleontisch met gebouwen omgaan dus. Je kunt dan iets toevoegen zonder te hoeven slopen. Daarmee krijg je een ander uiterlijk, een ander gebruik van een gebouw en zelfs een andere bouwfysica. Dat maakt het interessant”.
Pronk trekt een vergelijking met mode. Een onderwerp waar één van zijn studenten mee bezig is geweest. “Je kunt een gevel beschouwen als een naakte huid die je met textiel aankleedt. Zo kun je een bedrijfspand met logo’s opsieren en als er een andere huurder inkomt, kun je andere logo’s aanbrengen. Daarmee geef je aanpasbaar bouwen een nieuwe impuls. Nu gaat het vaak over de plek van wanden en leidingen. Dat is natuurlijk wel belangrijk, maar het kan allemaal wat frisser en hipper.”

Pimpen
Een andere student van Pronk heeft het Hoofdgebouw van een nieuwe gevel voorzien. “Met opblaasbare, lichtgewicht constructies is een ontwerp gemaakt waarmee het gebouw een nieuwe gevel krijgt, die in verschillende kleuren wordt aangelicht. Er zijn ongetwijfeld mensen die daar grote bezwaren tegen hebben. Er zijn er ook die zeggen: laten we dat gebouw een beetje pimpen. Dat zijn twee uitersten.”
Een ander voordeel is dat je met relatief weinig geld een gebouw een nieuw gezicht kunt geven. “Door er een plastic zak overheen te trekken kun je het gebouw ook nog eens bouwfysisch op orde krijgen”, aldus Pronk. “Dat is altijd een probleem geweest. Tussen de oude huid en de nieuwe kun je veel warmte afvoeren, wat nu voor problemen zorgt. De gevel wordt niet gesloopt, dus er is minder afval, en het gebouw kan in gebruik blijven terwijl de nieuwe huid wordt aangebracht. Wanneer we er over vijf jaar genoeg van hebben, trekken we er een nieuwe zak overheen. Veel voordelen dus.” Toch staat conservatisme deze manier van bouwen in de weg, zegt Pronk. “Architecten hebben er moeite mee dat ze bouwen voor een paar jaar en niet voor dertig tot vijftig jaar.”
Het aangepast bouwen is niet alleen iets van de toekomst, aldus de Bouwkunde-docent. “Je ziet nu dat enorme reclames aan gebouwen worden gehangen. Dat is iets tijdelijks wat een permanent karakter krijgt. Die manier van met gebouwen omgaan heeft zich naast de gangbare architectuur ontwikkeld als een soort randgebied. Maar het is interessant om er wat beter naar te kijken, omdat je het in de traditionele architectuur kunt gebruiken.”
Pronk laat op zijn beeldscherm probleemloos voorbeelden zien van projecten waarbij met nieuwe materialen en lichtgewicht constructies belangrijke gebouwen worden gemaakt. De Allianz Arena in München, een stadion waar tijdens het WK voetbal wordt gespeeld, bestaat uit allemaal opblaasbare elementen. Er zitten lampjes in waarmee het met verschillende kleuren wordt aangelicht. In Engeland staat het opblaasbare Eden Project, waar in een soort plastieken iglo’s mens en natuur dichter bij elkaar komen. Maar ook tijdelijke gebouwen vallen voor Pronk onder het aangepaste bouwen.

Prof.ir. Frits Scheublin van de faculteit Bouwkunde kijkt met een heel andere blik naar Adaptables. Zijn vakgebied is uitvoeringstechniek, wat studenten opleidt voor het vak van aannemer. Zelf werkt hij parttime bij de BAM, de grootste aannemer van Nederland. Die was bijvoorbeeld verantwoordelijk voor de verbouwing van de Zwarte Doos.
“De vrijheid in denken van de architecten heb ik niet”, zegt Scheublin. “Ik ben gefocust op dingen die kunnen en die haalbaar en betaalbaar zijn. Voor mij staat Adaptables voor aanpasbaar, flexibel en industrieel. Dit is nodig om twee redenen. Op de eerste plaats moeten we goed omgaan met ons milieu: niet slopen, maar zo hergebruiken dat de grondstoffen niet verloren gaan. Een andere reden is dat mensen sneller dan vroeger veranderen in de manier waarop ze samenleven en in de technieken waarmee ze zich omringen. Woningen moeten daarom steeds vaker worden aangepast.”
In kantoren is dit flexibel bouwen vaak relatief makkelijk: wanden kunnen worden verzet en kabels zijn overal aanwezig. Buiten sanitair en trappenhuizen kan alles worden veranderd. Scheublin: “In woningen is dat moeilijker, zeker wanneer je wilt uitbereiden of verbouwen. Dat zijn nu nog grote ingrepen. We zijn er steeds meer op gericht om dat gemakkelijk en goedkoop voor elkaar te krijgen”.
Aanpasbaarheid is in de wereld van Scheublin ook erg actueel, omdat de bewoner en gebruiker van gebouwen steeds centraler komt te staan. “Vroeger was de redenering: we bouwen wat wij willen en het wordt toch wel verkocht. Nu kijkt men steeds meer naar de vraag wat de bewoner wil. We zijn ons er steeds meer van bewust dat we bouwen voor een klant die ons betaalt en die dus eisen mag stellen.” De consument is dus kritischer geworden en kiest bewuster. “Het ligt niet voor de hand, maar de bouwfraude speelt hier ook een rol in. Opdrachtgevers, lees overheden, werden zich er van bewust dat ze eisen moeten stellen omdat ze anders niet krijgen wat ze willen. Je moet bouwers sturen. Bouwers zijn zich gaan realiseren dat ze veel ontevreden klanten hebben. Hoe komt dat? Die kritischere houding bij zowel Rijksbouwmeesters (de opdrachtgevers) als bij bouwers zie je nu ook bij de consument. Dat maakt dat we op zoek gaan naar betere gebouwen. Flexibele bouw kan daar een bijdrage aan leveren.”

Geconditioneerd
Niemand is tegen aanpasbaar bouwen, benadrukt Scheublin, de vraag is alleen hoe het moet. Bij de faculteit Bouwkunde is men er druk mee bezig. “Een idee is om het bouwproces te verplaatsen naar de fabriek en daardoor een hogere kwaliteit te kunnen leveren en milieubewuster te kunnen bouwen. We bouwen nu in weer en wind op bouwlocaties. Dat zorgt ervoor dat er minder controle is op het proces. In een fabriek kun je in een geconditioneerde omgeving werken. Daarmee is de kwaliteit altijd hetzelfde en de werknemers werken beter, efficiënter en gezonder. Materialen kun je in de fabriek ook beter gebruiken. Op een bouwplaats wordt uit een plaat een stuk gezaagd en aan het eind van de dag zit je met reststukken die de container ingaan. In een fabriek heb je de beschikking over een zaagmachine, die precies uitrekent hoe zo min mogelijk materiaal verloren gaat. Dat gaat om een winst van tientallen procenten.”
Het probleem is dan wel het transport van een gebouw. Scheublin: “We maken nu daken en andere delen van gebouwen in de fabriek, maar hoe groter, hoe lastiger te vervoeren, en hoe kostbaarder. Een idee is om te produceren aan een waterweg en het daarna vervoeren naar een kade in de buurt van de plek waar het gebouw moet staan. Over de weg is al moeilijker.”
Als voorbeeld noemt Scheublin een gebouw van tien verdiepingen dat in Zwijndrecht in de fabriek gemaakt is en daarna over het water is getransporteerd naar Schiedam, waar het op de fundering is gezet. “De opdrachtgever voor het kantoor was Mammoet, misschien wel de grootste transportondernemer in de wereld. Dat bedrijf wilde wel even laten zien wat ze kunnen. Maar ze hebben niet bekend gemaakt wat het transport heeft gekost, dus we weten niet hoe rendabel het is om zover te gaan in het bouwen in de fabriek. Wel is hiermee aangetoond dat het kan. Daar begint het altijd mee. Ik zie die markt wel groeien.”
In het Open Bouwen -een bepaalde denkwijze binnen de faculteit- is Scheublin bezig met het flexibel maken van een gebouw. Hoe richt je het in, hoe ontwerp je een plattegrond op een manier dat je er zoveel mogelijk mee kunt doen? “Zo hebben we een gebouw ontworpen voor Rotterdam. Daarin konden bewoners hun eigen gevel kiezen en als er een nieuwe bewoner komt dan kan die heel gemakkelijk een andere gevel laten monteren. Dat is uiteindelijk niet doorgegaan, omdat mensen gewoon de goedkoopste optie kiezen; een rechttoe rechtaan bakstenen geveltje. De consument wil wel kiezen, maar niet altijd uit de keuzemogelijkheden die wij bieden.”
Een ander probleem was dat mensen schrokken van het managen van de bouw van zo’n gevel. Ze moesten met een architect gaan praten en onderhandelen over de prijs en het ontwerp. “Het nemen van die eigen verantwoordelijkheid bleek tegen te vallen. Nederlanders zijn nu eenmaal niet gewend om zelf het heft in handen te nemen als het gaat om een woning.”/.

 

Het congres Adaptables2006 is van 3 tot en met 5 juli 2006 in het Auditorium. De Super TU/uesday vindt plaats op 4 juli. Meer informatie over het congres en de Super TU/esday: www.adaptables2006.nl en www.dutchday.tue.nl.

De term Adaptables

De organisatoren van het congres waren op zoek naar een term, die zowel bruikbaar is voor de benadering van de architect als voor die van de aannemer. Woorden als aanpasbaar, flexibel en adaptable gingen over tafel. Uit de laatste term kwam Adaptables voort. Prof.ir. Frits Scheublin van de faculteit Bouwkunde heeft de term bij zowel Engelse als Amerikaanse collega’s voorgelegd en het woord bestaat niet in de Engelse taal, maar ze begrepen volgens de hoogleraar wel direct wat ermee bedoeld wordt. “Daarbij bekt het lekker”, bekent Scheublin.
Volgens ir. Arno Pronk, architect en onderzoeker aan de faculteit Bouwkunde, is het ook een commentaar op de keuze van de profileringsgebieden van de TU/e. Voor Bouwkunde is dat ComfortTechnology, maar volgens Pronk kan eigenlijk alleen de afdeling Bouwfysica daar wat mee. “De rest van de faculteit, de andere tachtig procent, heeft er niet zoveel mee op. We wringen ons nu dus in allerlei bochten om toch iets te doen met ComfortTechnology”, aldus Pronk.
De faculteit heeft al wel een lange traditie in aanpasbaar bouwen. Dat is al begonnen met de stichter van de faculteit prof.ir. John Habraken, die ook een lezing zal verzorgen tijdens Super TU/esday. In dat opzicht leent Adaptables zich volgens Pronk uitstekend als profileringsgebied.