Open opinies

De oogkleppen van sommige bestuurders

In het interview met de heren Bax en Wessels in Cursor 25 van 7 maart jongstleden lees ik: ‘Als de beleidsvoorbereiding professioneler is en er meer dingen geregeld worden door de faculteit, wordt het lastiger om erop te reageren’. Wat Wessels met deze kryptische uitspraken bedoelt, is mij onduidelijk. Het lijkt een verdedigingsargument op een voor de lezer onbekende vraag, en het heeft de schijn een op zich verwerpelijk standpunt te willen verdedigen, gelet op de verwijzing: ‘Dat is onomkeerbaar en zie je bij alle bestuurslagen’. Niet te rechtvaardigen standpunten worden door bestuurders vaak op een dergelijke wijze verdedigd, maar leiden niet tot werkelijke oplossingen.
De heren Bax en Wessels (in de wandelgangen worden zij B en W genoemd) zien geen koppeling tussen het in groten getale gebruikmaken van vut/sop en demotivatie (lees: arbeidsvreugde). Dat zij dit niet zien of willen zien, is tekenend voor hun houding en bewijst tevens een aantal door mij binnen de faculteit gesignaleerde problemen, waarop zij in het interview niet willen ingaan. Als Wessels zegt: ‘De omgeving heeft er moeite mee als hoogleraren bepalen wat er moet gebeuren’, dan heeft hij gelijk, maar ondersteunt hij tevens meerdere van mijn waarnemingen:
- Er is veelal onvoldoende brille en daarvan afgeleid natuurlijk gezag aanwezig, want dan zou het verbum ‘bepalen’ zelfs niet aan de horizon hoeven te komen. Wessels is kennelijk een voorstander van een hiërarchische werksituatie, wat uiteraard zijn goed recht is als Nederlands staatsburger.
- Er is onvoldoende openheid ten aanzien van de zaken waarmee men in werktijd bezig is, zodat al snel, en vaak achteraf terecht, de mening postvat dat de faculteit Bouwkunde voor sommige hoogleraren eerder een sluitpost van de werkzaamheden is dan hoofdzaak.
Ten aanzien van het nakomen van bestaande regelingen lees ik als deel van de verdediging: ‘Dat melden wij niet allemaal bij Hardon’, hetgeen uiteraard een open deur is, maar voorbijgaat aan de vele malen die ik geconfronteerd ben met het niet naleven van de door het CvB vastgestelde regels, wat ten koste ging van middelen en mensen. Dat ik in al die gevallen op de plaats waar dit hoorde, gewezen heb op de begane fouten, wordt niet vermeld. Selectief geheugenverlies komt kennelijk niet alleen bij Justitie voor, maar ook bij bestuurders bij Bouwkunde. Wellicht betrof het in al die gevallen een ‘administratieve fout’, net zoals de wachtlijst voor afstudeerders’ een administratieve fout’ was. En zo praten wij dan alles goed. De onwaardige en onware opmerking aan mijn adres met betrekking tot mijn functioneren als materiaalkundedocent, waarvan de strekking is dat ‘hij (dat ben ik) altijd de laatste was om zijn cijfers op tijd in te leveren’, laat ik voor de rekening van de scribent.
Als Wessels ten aanzien van het conflict over de ‘richtingenstrijd’ meedeelt: ‘Het bestuur heeft een afweging gemaakt op basis zoals wij de mensen kennen’, dan rijzen mij de haren te berge en moet men ervoor vrezen dat er juist ‘onwerkbare situaties’ ontstaan (lees: langs elkaar heen werken).
Iets later zegt Wessels: ‘De kwaliteit kan nog beter en daarvoor nemen wij maatregelen. Daar zijn regels voor, die liggen vast, en zo moet je dat ook doen. Daar moeten wij nog aan wennen.’ Tussen het moment waarop regelingen worden afgekondigd en het moment waarop deze worden nageleefd, respectievelijk worden uitgevoerd, kan een tijdspanne van vele jaren zitten. Als deze dan na jaren en onder druk worden uitgevoerd, zoals dit het geval was met het voor de eerste keer (in 1995) effectief toepassen van de beloningsdifferentiatie, blijkt vaak dat deze wel naar de letter maar niet naar de geest zijn toegepast. Regelingen moeten een duidelijk en zichtbaar te bereiken doel hebben en werken niet als deze zonder meer worden opgelegd door de ‘machthebbers’, zeker niet als deze zelf niet het goede voorbeeld geven onder het motto ‘Quod licet Jovi, non licet bovi’. Het interview heeft mij niet optimistisch gestemd en mijns inziens mijn beweringen meer onderbouwd dan ondergraven. Voor de faculteit hoop ik op goede tijden.

J.J.Hardon, verontrust lid van de faculteit Bouwkunde

Noot van de redactie:
In het interview met decaan prof.dr.ir. Thijs Bax en directeur beheer ir. Han Wessels in Cursor 25, is een uitspraak van hen gedeeltelijk verkeerd geciteerd, waarvoor onze excuses. De beschuldiging dat drs. Jaap Hardon altijd één van de laatste was die zijn cijfers inleverde, klopt niet. Hardon heeft de punten altijd tijdig ingeleverd.

COBRA

Verbaasd en teleurgesteld. Ik denk dat ik zo het beste mijn gevoel kan omschrijven over het in Cursor 24 verschenen verhaal over COBRA. Na al onze inspanningen om alle gegevens tijdig bij de redactie aan te leveren, hebt u het gepresteerd om het logo van COBRA, dat naar ik aanneem links onderaan pagina 10 gedacht was, te verminken tot een witte rechthoek met daarin iets wat zich nog het best laat omschrijven als een soort ellipsje. Deze verminking is des te vervelender, omdat juist in de tekst boven de witte rechthoek gesproken wordt over de drie cirkels in het logo van COBRA.
Ontbreken de drie cirkels in het logo van COBRA in de papieren versie van Cursor, in de elektronische versie zijn ze present! In dit logo ontbreekt echter de onderste regel tekst die het acroniem COBRA verklaart en het werkgebied van COBRA aangeeft.
Om u een idee te geven hoe het logo van COBRA er nu werkelijk uitziet, heb ik het bijgevoegd. Misschien kunt u dit logo alsnog bij wijze van rectificatie in Cursor plaatsen? En kan het misschien deze keer ongewijzigd?

dr.ir. H. van Schevicoven,
wetenschappelijk secretaris COBRA

Vrolijk tentamen

Ofschoon ik het per definitie altijd al ben, werd ik er ook niet vrolijk(er) van dat het tentamen Vaste Stof Chemie zo kort voor de oorspronkelijk vermelde datum nog werd verplaatst van vrijdag 8 maart naar zaterdag 9 maart. Mijn plannen voor zaterdagmorgen werden wreed verstoord. Maar toch .... een en ander werd ruimschoots vergoed door een avond alleen met Laura (De Laura!, zie achterpagina Cursor 25). Niet gehinderd door derdejaars scheikundestudenten die haar beeltenis hoog in ‘t vaandel dragen en die voor mij een concurrerende positie innemen. Nee, die studenten kregen een avond extra om zich te verdiepen in texturen en ruimtegroepen. Boze tongen beweerden al dat er opzet in het spel was, om zodoende de avond met Laura door te kunnen brengen. Dat is echter een misvatting. Toch was voor mij het resultaat geweldig en ik vind dat iedereen erg tevreden kan zijn: ondergetekende vanwege een avond met Laura en de studenten vanwege de kans het gemiddelde tentamencijfer positief te beïnvloeden door een extra studieavond. Hartelijk dank aan de instantie die dit organiseerde.

J. Vrolijk,
docent Vaste Stof Chemie

Dienst Overige Zaken

Ik ging naar Bommel...

Als onderdeel van het academisch voetvolk ben ik niet gerechtigd een eigen knipselkrant te ontvangen. Maar omdat mijn relatiehouder (over taal een andere keer) een goed mens is, stelt hij zijn exemplaar voor het nut van het algemeen beschikbaar, zodat er af en toe een kopie op mijn schrijftafel rondslingert. Ik verzeker u dat dit boeiende lectuur oplevert. Er is geen serieuze periodiek in Nederland die niet af en toe aandacht besteedt aan zaken die - soms in de ruime zin van het woord - met het Universitaire Leven te maken hebben. Zelfs Elsevier ben ik wel eens tegengekomen. Verschijnen er berichten van speciaal belang, dan nemen de samenstellers zelfs de moeite mij daarop te attenderen. Wordt de TUE of één van haar employé(e)s genoemd (wat sinds Buck niet zó vaak voorkomt) dan is de desbetreffende tekst fijntjes onderstreept. Maar terzake. Kort geleden werd een stukje uit de Telegraaf hergebruikt. De auteur ervan stelt vast dat ‘vrijwel elke toets - van basisschool tot universiteit - erop gericht (is) te kijken of iemand in staat is geweest bepaalde kennis uit het hoofd te leren.’ Niet schieten, lezer, ik citeer letterlijk. Via de computers zou er echter een gigantische hoeveelheid informatie beschikbaar gekomen zijn, die de student/scholier onmogelijk kan onthouden. Gelukkig is dat niet nodig, want via dezelfde computer kun je alles overal vandaan halen. Schakelt het hoger onderwijs niet als de bliksem over, dan zou het niet in staat zijn ‘studenten in minder tijd (tempobeurs) dezelfde kennis bij te brengen.’

Als ik bij mezelf te rade ga, heb ik indertijd niet veel dingen uit het hoofd hoeven leren, maar wel de verkeerde. Zo kan ik nog steeds het eerste deel van het Periodieke Systeem der Elementen opzeggen (ik ben tot Ar(gon), K(alium), Ca(lcium) gekomen). Voorts ken ik de adreszijde van Paulus’ brieven (Romeinen, 2x Corinthiërs, ..., Hebreeën) en schieten mij af en toe namen van kleine profeten te binnen (...Nahum, Habakuk...), wat vreemd is voor iemand die van het houtje is opgevoed. Maar allez, het gaat om de studenten van nu. Studenten hebben een aversie tegen uit het hoofd leren. Ik begrijp die weerzin: van alle intellectuele exercities is ‘stampen’ wel de minst inspirerende. Maar ik twijfel aan hun motieven. Het gaat er immers niet om, dingen te weten. Primair gaat het om begrip. Hoe meer je begrijpt, hoe beter je onthoudt. Begrip levert de structuur waarin aparte info-brokjes gemakkelijk hun plaats vinden (‘man weiss nur was man kennt...’). Het moge duidelijk zijn wat voor mooie taak voor de docent hieruit voortvloeit. Meer in het bijzonder behoort in het wetenschappelijk onderwijs geen plaats te zijn voor onderwijs in studieonderdelen die worden afgerekend met een toets die het louter reproduceren van feitenkennis beloont. Dat is verspilling.
In het onderzoek geldt iets dergelijks. Het verrek-effect doet zich vóór zodra we verband zien tussen wat voor ons ligt en wat we al weten (‘man sieht nur was man weiss...’). Ook daar speelt de aanwezige body of knowledge een hoofdrol. In combinatie met de ongehoorde retrieval-capaciteit van de hersenen. Aan een computer heb je dan niks. Maar dit is niet het hele verhaal.
Laatst was er iemand in mijn omgeving die, zonder merkbare aanleiding, de eerste pagina’s van G.K. van het Reves De Avonden begon op te zeggen. In diezelfde periode bleek iemand anders Nijhoffs beroemde gedicht over de brug bij Bommel uit het hoofd te kennen. Ik was jaloers. Het moet fantastisch zijn om autonoom, in volstrekte onafhankelijkheid van wie of wat dan ook, je favoriete literaire teksten te kunnen memoreren. Mensen kunnen je heel wat afhandig maken - en doen dat ook - maar dit vermogen is onaantastbaar. Daarom begrijp ik dat juist Rudy Kousbroek van mening is dat het onderwijs hier een taak heeft. En begrijp ik Joseph Brodsky die, met de Sovjet-terreur achter zich, zijn Newyorkse studenten tweeduizend dichtregels uit het hoofd liet leren.

Bob van Winkel

In de rubriek ‘Dienst Overige Zaken’ schrijven prof.dr.ir. J.D. Janssen, prof.dr. P.J. Lemstra, prof.dr.ir. H.E.H. Meijer, dr. J.W. Nienhuys, drs. M. Pieterson, prof.dr. F.W. Sluijter, drs. A.J. Vervoorn en dr.ir. E.G.F. van Winkel.