Dit jaar extra aandacht voor industrieel erfgoed

door Maurice Schaeken
Driehonderd jaar geleden ontstond rond Zaandam een bijzonder industrieel landschap. Er ontwikkelde zich hier namelijk een groots industriepark, dat geheel afhankelijk was van windenergie. Nu kende Nederland al langer het gebruik van een windmolen, maar nog nooit op een dergelijke schaal. Enkele nieuwe uitvindingen maakten het mogelijk om op grote schaal (scheeps)hout te zagen, zaden te persen, rijst te pellen, verf te bereiden enzovoorts. De komst van de minder weersafhankelijke stoommachine deed de windmolen de das om, of liever gezegd de wieken af. Bovendien bood stoom de mogelijkheid om meer energie op een kleiner oppervlakte te leveren. Dit deed de skyline van de Zaanstreek snel veranderen. Molens moesten hun plekje aan de horizon afstaan aan grote fabrieksgebouwen met rokende schoorstenen. En de oude gebouwen? Die vielen onder de slopershamer!

Nieuwe bestemmingen
Deze dynamiek herhaalt zich steeds. Een in onbruik geraakte produktiemethode maakt plaats voor een betere. De gebouwen, transportmiddelen en machines moeten maar wijken. Zij belanden op de stortplaats en schroothoop. Na het verdwijnen van de turfstekerij, de mijnbouw en de textielindustrie, dreigden ook hun zichtbare restanten, de gebouwen, uit het beeld te verdwijnen. De laatste jaren klinkt echter de roep om het behoud hiervan steeds luider. Een gebouw als de Eindhovense Witte Dame is niet langer meer een oude vieze fabriek, maar het unieke overblijfsel van een markant industrieel verleden. Iets dat wellicht de moeite waard is om in stand te houden. Maar aan een leegstaand ‘markant monument’ heb je ook niet zo veel. Behoud van industrieel erfgoed gaat dan ook hand in hand met het verzinnen van nieuwe bestemmingen ervoor. Sloopplannen maken dus plaats voor ideeën tot hergebruik.
Industriële panden verdwijnen nog steeds, maar steeds minder onopgemerkt. Organisaties als het PIE en de RDMZ ijveren voor de erkenning van dit jonge ‘cultuurgoed’. Bijvoorbeeld met de uitgave van het rijk geïllustreerde boek 101 Industriële Monumenten, om het ook bij een breder publiek onder de aandacht te krijgen. Waarom houden vrijwilligers wel oude spoortrajecten in stand, of knappen zij oude boten op, terwijl de gebouwen waartussen zij goederen transporteerden verdwijnen? Waarom staat een woonhuis door een bepaalde architect wel op de monumentenlijst, maar het kantoorgebouw van zijn tekentafel niet?

Knullig
Het boek kent een indeling in zeven hoofdgroepen: grondstofwinning (onder andere kolen, turf), produktie, opslag en overslag, verkeer en vervoer, distributie, nutsvoorzieningen (gasfabrieken, elektriciteitscentrales, watertorens) en ontginning en inpoldering. Per categorie behandelt men enkele voorbeelden. De onder ieder hoofdstuk vermelde bron doet vermoeden dat het boek niet geschreven is door Peter Nijhof, maar eerder door hem is samengesteld uit de beschikbare literatuur. Nu is daar niks op tegen, maar enkele grote vragen blijven daardoor onbeantwoord: Waarom deze voorbeelden? Zijn deze uitputtend? Zijn er sinds het jaartal waarin de literatuurbron geschreven is nog veranderingen te melden? Ieder hoofstukje is voorzien van een begeleidende tekst, die af en toe nogal knullig aandoet. Het boek moet het vooral hebben van de soms nogal gedateerde foto’s.

RAMSJ

De wereld van het getal

Even snel uitrekenend dat 7 x 673 4711 oplevert, doet niet vermoeden dat het gemak van deze som voornamelijk te danken is aan ons decimale stelsel. De basisregels van dit systeem blinken uit door eenvoud. Ten eerste: er bestaan slechts een beperkt aantal tekens. De getallen 917339117931 en 1379 verschillen bijvoorbeeld nogal in waarde, toch maken ze gebruik van dezelfde tekens. Met de tien symbolen uit ons stelsel kunnen we ieder getal weergeven dat we willen, ongeacht de grootte ervan. Ten tweede: de waarde van zo’n symbool is afhankelijk van de plek in een getal: het positionele principe. Een plaats naar links doet de waarde namelijk met een factor tien stijgen. Ten derde: het bestaan van een nul maakt het mogelijk met bovenstaande regels een getal te construeren. Zonder in de problemen te komen als een bepaalde macht van tien niet voorkomt. Een getal als 205 kan niks anders betekenen dan dat. Zonder nul klungelden we nog wat aan met 2 5 of 25. En wat is dan bijvoorbeeld het verschil tussen 1 14 en 1 14? Het gebruik van een dergelijk stelsel lijkt zo voor de hand liggend dat oudere manieren nog slechts wat meewarig bekeken worden. Het doorlezen van het boek De wereld van het getal drukt je met de neus op de feiten. Neem nou een zestigtallig (positioneel) stelsel. Het voordeel ervan: lekker korte getallen. Een driecijferig getal daarin kost in ons decimale stelsel al gauw het dubbele aantal cijfers. Het nadeel: je hebt zestig verschillende tekens nodig. Dergelijke stelsels waren dan ook nauwelijks geschikt om berekeningen mee uit te voeren. Dankzij de oude Indische en Arabische wiskundigen kunnen wij voor berekeningen uit de voeten met de tafeltjes tot tien. 8 x 7 is altijd 56, ongeacht de positie. Wie de tafeltjes van buiten kent, kan de grootste vermenigvuldigingen en (staart)delingen uitvoeren: door consequent positie voor positie door te rekenen en deze tussenresultaten op te tellen.
Maar het kunnen rekenen gold niet altijd als de grootste prioriteit. Daarvoor getuigt bijvoorbeeld het stelsel van de Maya’s. Hun numerieke notatie had haar oorsprong in de astronomie, dè wetenschap van de invloedrijke priester-kaste. De Maya-kalender ging uit van een twintigtallig stelsel. Een maand telde 20 dagen. Zij onderscheidden bovendien periodes van 20 jaar, 20x20 jaar en 20x20x20 jaar. Alleen het zonne-jaar wilde niet meewerken. Mooi zou zijn als de aarde in precies 400 (20x20) dagen om de zon draaide. Maar helaas. Vandaar de onregelmatigheid in het Maya-stelsel. (20)-(18x20)-(20x18x20)-(20x20x18x20) enz. Natuurlijk was dit systeem volkomen ongeschikt om mee te rekenen.
Georges Ifrah heeft van zijn monumentale wetenschappelijke werk L’Histoire Universelle des Chiffres een populaire bewerking gemaakt. Af en toe verliest hij zich in uitputtendheid. Ifrah weet echter in zijn boeiend verhaal de ontwikkeling van de getallenstelsels kraakhelder te schetsen. Een hoofdstukje over modernere methoden als het binaire of het hexadecimale stelsel en het zou helemaal compleet zijn!

De wereld van het getal
Georges Ifrah
Servire Uitgevers 1988
verkrijgbaar bij De Slegte
van fl. 49,50 voor fl. 22,50

101 Industriële Monumenten Peter Nijhof
144 pagina’s, rijk geïllustreerd Waanders Uitgevers, Zwolle,1996
ISBN 990 400 9811 5
prijs fl. 45,-