Eerste Kamer aanvaardt prestatiebeurs

door Hanne Obbink HOP
Minister Ritzen heeft afgelopen dinsdag de Eerste Kamer toegezegd zich meer dan hij van plan was te bemoeien met de kwaliteitsplannen van universiteiten en hogescholen. Na die toezegging gaf de Eerste Kamer het groene licht voor de prestatiebeurs en de verhoging van het collegegeld. De prestatiebeurs moest opnieuw door de Eerste Kamer behandeld worden, nadat die een jaar geleden door een samenloop van omstandigheden net niet voldoende steun had gekregen. Het wetsvoorstel dat deze week behandeld werd, week nauwelijks af van dat van een jaar geleden.

Wat blijft, wat verandert

- De grondslag van het stelsel is nog steeds de verdeling in een basisbeurs (die studenten onafhankelijk van het ouderlijk inkomen krijgen), de aanvullende beurs (voor studenten met ouders die weinig verdienen) en de aanvullende lening (waarmee studenten in de rest van hun levensonderhoud kunnen voorzien). De basisbeurs bedraagt 425 (voor uitwonende studenten) of 125 gulden (thuiswonenden).
- Door de invoering van de presta- tiebeurs krijgen studenten die september aanstaande aan hun studie beginnen, hun basisbeurs in de vorm van een lening. Pas als zij in hun eerste jaar vijftig procent van de studiepunten halen, wordt de lening voor het eerste jaar omgezet in een beurs (die zij niet hoeven terug te betalen). Die prestatienorm voor het eerste jaar gaat in het jaar 1997/1998 waarschijnlijk omhoog naar zeventig procent. Als zij vervolgens binnen zes jaar afstuderen, wordt ook de basisbeurs die zij voor het tweede, derde en vierde studiejaar hebben geleend, omgezet in een beurs. Wel moeten zij de aanvullende lening voor die jaren terugbetalen, evenals de lening waarvan zij het vijfde en zesde studiejaar hebben geleefd. Dankzij een amendement van PvdA-Kamerlid Van der Ploeg kan iemand die in het eerste jaar de prestatienorm niet gehaald heeft onder terugbetalen uitkomen als hij of zij vervolgens toch binnen vier jaar afstudeert.
- Wie nu al studeert, blijft onder de tempobeurs vallen. Die werkt andersom: studenten krijgen een basisbeurs, die, als zij niet genoeg punten halen, achteraf wordt omgezet in een lening. Dat wordt elk studiejaar opnieuw bekeken. De temponorm is (en blijft) vijftig procent.
- Wie nu al studeert, heeft vijf jaar recht op de basisbeurs; wie dan nog niet klaar is, kan nog twee jaar het hele bedrag dat hij aan studiegeld nodig heeft lenen. Dat verandert per september aanstaande: studenten die dan gaan studeren, krijgen slechts vier jaar een basisbeurs; daarna kunnen zij nog drie jaar lenen. Maar dat laatste, zevende jaar lenen, is wel duur; studenten die een zevende jaar nodig hebben, moeten immers de basisbeurs uit hun tweede, derde en vierde jaar terugbetalen.
- Het collegegeld, nu 2250 gulden, gaat komend jaar voor alle studenten omhoog naar 2400 gulden (en uiteindelijk naar 2750 in 1998/1999). Universiteiten en hogescholen mogen vanaf september aanstaande een hoger collegegeld vragen van studenten die nog maar een jaar of minder recht op studiefinan-ciering (beurs of lening) hebben. Doorgaans zijn dat dus zevendejaars en ouder, de categorie die nu als auditor te boek staat. Deeltijdstudenten moesten tot nu toe 1700 gulden collegegeld betalen. Ook dat veranderd: universiteiten en hogescholen mogen voortaan zelf de hoogte van het collegegeld betalen, met een minimum van 1250 gulden.