Dienst Overige Zaken

Opleiding BMT van start?!

Zonder veel last te hebben van het metereologisch ongerief dat deze winter de oostkust van de Verenigde Staten teisterde, bezochten we met z’n tweeën in tien dagen een tiental universiteiten en instellingen, die academische opleidingen verzorgen op het terrein van de Biomedische Technologie (BMT); ter plekke meestal ‘Biomedical Engineering’ (BME) genaamd. Als je zo, zeer geconcentreerd in tijd en aandacht, bezig bent en als je op nagenoeg alle plaatsen discussies kunt voeren met de kartrekkers van de opleidingen, dan dringt zich onweerstaanbaar op: Technische Universiteit Eindhoven grijp je kans!
De verschillen tussen de BME-opleidingen zijn gigantisch en worden veelal verklaard vanuit de locale situatie, de historische ontwikkeling en de visie van de mensen van het eerste uur. Zij komen voor in allerlei ‘schools’, op allerlei niveaus en in allerlei variëteiten, in zwakke en intensieve koppeling met medische faculteiten, in brede en zeer specifieke opleidingen, met een zeer kleine eigen vaste wetenschappelijke staf (bijvoorbeeld twee personen) en met een zeer grote staf (bijvoorbeeld negentien mensen, sic!), met verschillende financieringsmodellen. Kortom alles lijkt wel ergens gerealiseerd met één uitzondering: alle vijftig erkende opleidingen zijn bèta- of gamma-geörienteerd!
Er zijn ook tendensen waar te nemen. De (zeer) brede basisopleidingen staan op verlies. De diepgravende, tamelijk brede geavanceerde opleidingen winnen veld in zowel studentenaantallen als beroepsprespectief voor de afgestudeerden; deze opleidingen profileren zich steeds meer ten opzichte van de ‘klassieke’ opleidingen en staan bekend als moeilijk maar boeiend; zij trekken relatief veel slimme studenten aan; zij zijn in trek bij meisjes; zij leveren relatief veel academici voor onderzoek in instellingen en universiteiten. Je ziet ook dat deze BME-opleidingen over de grenzen van de bestaande opleidingen en faculteiten heen springen, met daarbij per opleiding en vaak ook nog per stroom een specifieke mix van elementen uit de electrotech-niek, de informatica, de materialen (delen van de werktuigkunde en de chemische technologie), de wiskunde, de chemie, de fysica, de (moleculaire) biologie en de geneeskunde. En in de discussies waan je je af en toe in Nederland: meer aandacht voor design en engineering, meer aandacht voor werken in groepen, meer aandacht voor opleiden, noodzakelijke verlenging van de cursusduur, meer aandacht voor sociale vaardigheden. En wat -althans mij- steeds meer opvalt is dat zo’n opleiding in iemand gepersonificeerd is: de baas (in allerlei formele benamingen). Hij (m/v) is de opleiding; draagt de visie uit, heeft de stuurmiddelen, initieert en bouwt af (of zeurt maar wat). Dat is natuurlijk een kip/ei probleem: ieder ei krijgt de kip die zij verdient!
Wat moeten we hiermee voor de Eindhovense universiteit? Roger Marchant (jazeker, van huis uit een Fransman), baas van het ‘Center for Cardiovascular Biomateri-als’ van Case Western Reserve University, met originele ideeën voor het onderwijs (geeft commentaar op het BBC-programma ‘Race for the double helix’), zei het treffend: ‘Maak een opleiding met dingen waar je zelf goed in bent en kijk goed naar de plaatselijke (landelijke?) omgeving. In Europa heb je kansen omdat met name de Duitsers en de Fransen maar moeizaam de gebaande opleidingswegen verlaten.’ Het was dus nergens goed voor dat Toon H. en ik met een koffer sjouwend van de ene universiteit naar de ander sjokten, kilo’s informatiepapier, maar ook manuscripten van syllabi en praktika, in ontvangst namen. Eigenlijk hadden we in die tijd gewoon ons CvB ervan moeten overtuigen dat Eindhoven een gigantische kans heeft. Wij zijn de enige die in Werktuigkundige Medische Technologie een heuse officiële ingenieursopleiding hebben; wij hebben een fraai dwarsverband op het terrein van de Biomedische en Gezondheids-technologie (BMGT); wij hebben bloeiende afstudeervarianten in bijna alle opleidingen; wij hebben een intense, jarenlange samenwerking met Geneeskunde en Gezondheidswetenschappen (met nogal wat biologische elementen) van de Rijksuniversiteit Limburg in Maastricht; wij hebben heel wat goed onderzoek in de biomedische technologie. Via dit alles kunnen wij geleidelijk maar doortastend een nieuwe, vernieuwende opleiding starten over vier à vijf faculteiten heen; een keiharde opleiding, moeilijk maar vrouwvriendelijk, uitdagend maar ook gericht op jobs in de bestaande industriële activiteiten, groeiend maar vooral degelijk, gebaseerd op de traditionele basisvakken maar met nieuwe voorbeelden en toepassingen, met goede colleges en probleemgestuurd onderwijs, met daardoor een breedte die de diepgang onaangetast laat.
Het opbouwen en uitbouwen van een dergelijke BMT-opleiding zou kunnen via een met onmiddellijke ingang te starten opleidingsschool BMT volgens het model dat de projectgroep onderwijs heeft ontwikkeld. Een dergelijk opleidingsinstituut zou twee dingen tegelijk moeten doen: de ontwikkeling van een organisatie aan de ene kant en van onderwijselemen-ten aan de andere kant. Daarvoor is wat geld nodig: niemand kan dit er nog even bij doen. Maar daarna komt creativiteit aan de orde. Er is al heel wat aangedragen rond BMT: de inhoud van vakken en casussen in WMT en in de verschillende afstudeervarianten, maar vooral het concept-curriculum van de BMT-opleiding, dat onlangs is ontwikkeld door de RL en TUE. Aan onze gastheren in Amerika hadden wij dit plan gestuurd. Het leverde boeiende discussis op over simuleren en experimenteren, over modellen en dieren, over ...........
De conclusie was steevast: zoiets zouden wij ook willen; wij bewegen dezelfde kant op; krijgen jullie zoiets echt voor elkaar, wat mooi. Maar ook: er is wel een vijfjarig curriculum nodig. Als we nu eens bij de voorlichting aan VWO-ers in het najaar van 1996 konden melden: de nieuwe opleiding BMT gaat per september 1997 van start!

Jan Janssen

In de rubriek ‘Dienst Overige Zaken’ schrijven prof.dr.ir. J.D. Janssen, prof.dr. P.J. Lemstra, prof.dr.ir. H.E.H. Meijer, dr. J.W. Nienhuys, drs. M. Pieterson, prof.dr. F.W. Sluijter, drs. A.J. Vervoorn en dr.ir. E.G.F. van Winkel.