U-Raadswerk U-Raadswerk Raadswerk U-Raadswerk U-Raadswerk

Na Monique Bouman is het nu aan mij de beurt om enige gedachten op papier te zetten over het edele handwerk in de U-raad en over de realiteiten waarvoor we in dat verband af en toe worden geplaatst. De laatste tijd passeren er in de U-raad vooral onderwerpen die direct de studenten aangaan. Maar eerst een uitstapje buiten het directe raadswerk.
Op woensdag 20 maart organiseerde de ESVB voor degenen die het kijken naar een Europacup-wedstrijd van Ajax niet wilden trotseren, een politiek café over studiefinanciering. Ik nam als spreker aan het forum deel dat onder leiding stond van Monique Bouman. Wat me opviel waren de genuanceerde bijdragen aan de discussie door de studenten. Het gaat hen tenslotte aan, dus hebben ze er ook over nagedacht, zou je zo zeggen. Minister Ritzen wil een landelijke discussie over de studiefinanciering en de avond was bedoeld om daar alvast een bijdrage aan te leveren. De politici achter de tafel sloegen er echter soms maar een slag naar. Behalve GroenLinks hebben de andere politieke partijen blijkbaar geen uitgesproken standpunten. Uiteindelijk resultaat van de discussie was het bepleiten van de inrichting van een studiefinancieringsfonds voor studenten. Dat fonds zou enerzijds gevoed moeten worden door draagkrachtige ouders (waren de studenten tegen, zij willen geen ouderafhankelijkheid meer), anderzijds door de gelden van het ministerie van Onderwijs die nu besteed worden aan de studiefinanciering en tevens zouden afgestudeerde academici naar rato van hun inkomen een (bescheiden) solidariteitsheffing moeten betalen voor de huidige studerenden. Vooral dat laatste aspect is nieuw en ingrijpend, maar wel noodzakelijk, willen de studenten een behoorlijk inkomen hebben uit dat fonds, waarbij ook voorzieningen als een OV-jaarkaart en studentenverzekeringen zijn inbegrepen. Een basisbeurs van 425 gulden voor uitwonende studenten is volstrekt belachelijk, en leenangst, met name bij potentiële studenten van minvermogende ouders, kan op een oneigenlijke manier zijn negatieve effecten hebben op de deelname aan het hoger onderwijs. Het sociaal-democratisch (?!) adagium ‘Hoger onderwijs voor velen’ wordt bij een steeds smaller wordende portemonnaie van de minister van Onderwijs aardig ondergeschoffeld. Paars moet maar eens met de billen bloot en duidelijk maken wat ze nog over heeft voor academisch te vormen human capital en voor de wetenschappelijke kennisinfrastructuur. Paul Kalma van het wetenschappelijk bureau van de PvdA, de Wiardi Beckmanstichting, heeft daar behartenswaardige opmerkingen over gemaakt, die wat ongemakkelijk zullen vallen in sociaal-democratische kringen. Nu terug naar de U-raad.
De minister heeft de universiteiten een bezuiniging opgelegd van 200 miljoen gulden en sluist deze gelden weer terug naar de instellingen door dit bedrag ter beschikking te stellen in het kader van het Studeerbaarheidsfonds. Een sigaar uit eigen doos dus. De instellingen hebben zich rot geschreven aan allerlei plannen om de kwaliteit van het onderwijs en de studeerbaarheid (verder) te verbeteren. Zo ook aan onze universiteit. De raad behandelde de TUE-plannen op 1 april: dat was geen mop. Het college van bestuur kon er niet bij zijn. Ook dat was geen mop. Wat me bij het voorbereiden van de behandeling van de plannen duidelijk werd, was dat we eigenlijk geen fatsoenlijke overlegstructuur hebben waarbij de inbreng van de studenten op een behoorlijke manier gestalte krijgt. We hebben het Studenten Advies Orgaan (SAO), maar dat functioneert niet zoals het zou moeten, althans volgens de geluiden in UR-kringen. De studenten van hun kant dringen er terecht op aan om gehoord te worden in zaken die hen ook aangaan. Zij zijn de onderwijsconsumenten die een steeds hoger collegegeld moeten gaan betalen. Zij willen dus beter waar voor hun geld. Een mijns inziens terechte calculerende houding die we niet kunnen en mogen negeren: ook hier werkt het marktmechanisme. De actieve en deskundige bijdrage van studenten aan de discussie in de U-raad en daarbuiten toont volgens mij aan dat ze zich constructief en kritisch opstellen als partners in het universitair bestuur, en dat valt te prijzen. Ik ben er dan ook niet gerust op als de minister laat weten dat de inbreng van studenten in het universiteitsbestuur niet ondergraven zal worden als de nieuwe wet op die bestuursstructuur een feit zal zijn, kortweg de MUB geheten. Het hele democratisch beheersproces op de instellingen zal daardoor een knauw krijgen, ook al lijkt het kabinet met dit wetsvoorstel een betere stroomlijning van de bestuursstructuur te beogen. Een ander chapiter dat de studenten aangaat, is het Studentenstatuut voor het komend studiejaar. De studenten waren niet tevreden over de wijze waarop dit statuut voor het huidig studiejaar tot stand kwam, ondanks advisering door het SAO. Mijn suggestie is om de studenten de ruimte te geven om niet alleen mee te denken over het nieuwe statuut, maar ze ook mee te laten schrijven, zoals ze zelf te kennen hebben gegeven.

Willem Buurke