Bouwkundige Jo Coenen: ‘De reflectie gaat verloren en dat is heel erg’

van De Redactie
‘Wat me aansprak op de TH was het overaanbod: het omgaan met allerlei studenten, of ze nu scheikunde, elektrotechniek of chemie deden, waardoor het specifieke van jouw wereld gerelativeerd werd. Die mensen wìlde ik ook tegenkomen, zo zit ik wel in elkaar, die veelzijdigheid heb ik ook van huis uit. Wat ook aansprak was de openheid van het gebouw en de mensen, die niet provinciaal waren. En de soms strenge leraren die aan hun vak vasthielden, maar dat ook zinvol lieten overvloeien met andere. Zeg maar het academisch universele denken.’ Aan het woord is Jo Coenen, alumnus van Bouwkunde. Bij het grote publiek is hij onder meer bekend als de ontwerper van het Nederlands Architectuur Instituut in Rotterdam.
Coenen zat net een half jaar op de toenmalige TH toen Bouwkunde platging door de democratiseringsbeweging eind jaren zestig. Er werd een tijd geen college gegeven, begeleiding was er niet of nauwelijks en ‘architectuur’ was uit den boze. Coenen: ‘Daardoor moest je al vroeg op eigen benen staan, terwijl je als twintigjarige wel wat houvast kon gebruiken. Dat heb ik wel gemist. Hoogleraren wilden wel begeleiding geven, maar mochten dat vaak niet doen. We hebben toen onze eigen studie gemaakt, zijn onze eigen weg gegaan met mensen van de TH en daarbuiten. Onze gedrevenheid kregen we uit tijdschriften, boeken, gesprekken met externe architecten, beeldhouwers of iemand als Wim Schippers, die op de TH projecten deed. Die bevlogenheid sprak enorm aan, dan proef je wat de ziel van de architectuur zou kunnen zijn en je hebt het vermoeden dat dat ook bij jezelf aanwezig was.’

Vrijheid
Maar de uren buiten de studie waren zeker zo belangrijk. Coenen: ‘Wij (het gaat over de generatie van Bert Dirrix, Sjoerd Soeters, Martien Jansen en de gebroeders Wintermans) reflecteerden over onze onzekerheden, de toekomst, het vak. Dat is absoluut nodig. Dat zijn niet direct produktieve uren, maar wel functioneel. Die reflectie gaat door de bezuinigingen steeds meer verloren. Dat vind ik heel erg.’ Na hun studie gingen Coenen en zijn collega’s door met kleine colloquia, zoals over het verleden en de toekomst van de architectuur. Ze gingen naar architectonisch belangrijke steden als Barcelona, Milaan of New York en wisselden hun ervaringen uit. Coenen: ‘De TH was het brandpunt, met veel vrijheid waar ik dit allemaal kon doen.’
Zo’n vier jaar begeleidde Coenen studenten in de P-fase, later gaf hij lessen stedebouw en architectuur. Aan die begeleiding denkt hij met plezier terug: ‘Ik voelde me de ambassadeur van alle vakken. Alle onderdelen kwamen bij elkaar en je moest van alle markten thuis zijn. Daar was ik volgens velen geschikt voor. Je moest goed luisteren wat iemand wilde, waar hij goed in was -niet iedereen wil architect worden- en dat in onderwijs vertalen.’

Modder
Toch voelde Coenen de behoefte om ‘in de modder te kruipen en het hout te ruiken’ en hij begon zijn eigen bureau dat inmiddels in heel Europa werkt. Met zijn medewerkers maakt hij ontwerpen, variërend van een politiebureau in Venlo tot een kunstenkluster in Tilburg. Ze zijn bezig met stedebouw, het hergebruik van gebouwen (Sfinx in Maastricht) en Coenen wordt steeds vaker gevraagd als supervisor, onder meer in Eindhoven. Toch heeft hij ook nog een tweede onderwijsleven als hoogleraar op de TU in Karlsruhe en Aken, volgend jaar gaat hij op uitnodiging naar de Ecole Polytechnique in Lausanne. Het academisch universele bracht de opleiding met zich mee, maar het is zeker ook iets dat bij Coenen zelf past.