Dienst Overige Zaken

Drùùùùk

Druk, drukdrukdrukdruk. Wat heb ik een ongelooflijke hekel aan die kreet. Alleen al de manier waarop het gezegd wordt. Het eerste druk met zo’n lange uithaal, drùùùùk, waar de vermoeidheid van afdruipt. En dan direct, om dit moedwillig misverstand uit weg te ruimen, een spervuur van medeklinkers: drkdrkdrkdrk. Hoor toch eens hoe dynamisch we zijn, hoe druk. Het beeld dat er bij hoort, in de sterreclame, is dat van een jonge vrouw. De camera kijkt naar beneden en wij zien haar in een lift staan. Ongeduldig om op de 24e verdieping te belanden. Zij heeft haast, zij heeft het druk. Maar waarmee eigenlijk? Wie zegt het druk te hebben kan op instant begrip reken van de toehoorder. Ja natuurlijk, druk, allicht, ik heb het ook veel te druk; discussie gesloten. ‘Druk’ vraagt geen verdere uitleg, geen rechtvaardiging. ‘Druk’ is zelf rechtvaardiging. Wie het druk heeft kan met droge ogen beweren dat hij geen tijd heeft voor dat wat echt telt in het leven. Wie het druk heeft is gerechtigd om dingen erg belangrijk te vinden en ze toch niet te doen. Als ik een medewerker van deze universiteit spreek, iemand die ik voor het eerst ontmoet, vraag ik altijd of hij of zij wel eens een Studium Generale programma bezoekt. Meestal luidt het antwoord: ‘Dat zou ik moeten doen, zulke interessante programma’s, maar je weet hoe het is: gewoon tè druk’.

Wat is belangrijk? Binnen een technische universiteit lijkt ‘de vorming van de ingenieur’ een belangrijk onderwerp. Daar is de laatste jaren veel over te doen geweest. Het zou de toekomstige ingenieurs niet ontbreken aan vakspecialistische kennis, maar daar tegenover stonden ernstige tekortkomingen op het gebied van sociale vaardigheden en algemene vorming.
Dat er voor het verwerven van de vakspecialistische kennis veel tijd nodig is is onomstreden, dat die andere, moeilijker te definiëren kennis en vaardigheden essentieel zijn staat ook buiten kijf. Met de toekenning van het vijfjarig curriculum hebben deze inzichten als het ware officiële erkenning gekregen. Wij, de opleiders zijn het er over eens dat studenten zich breed moeten vormen. Wij, de opleiders hebben de studieprogramma’s opgetuigd met cursussen samenwerking, projectgroepen en presentatietrainingen. Wij, de opleiders bevorderen dat studenten buitenlandse stages volgen en we stellen zelfs speciale beurzen beschikbaar om studenten de kans te geven intensief in een verenigingsbestuur te werken. En natuurlijk verheugen wij ons over dat brede aanbod van Studium Generale programma’s, die in Eindhoven gelukkig door relatief veel studenten bezocht worden. Als er van de vijfduizend TUE-studenten honderd aanwezig zijn bij een SG-programma, mogen we niet klagen. Of wel soms? Het kan de studenten die een SG-programma bezoeken moeilijk ontgaan dat daar relatief weinig docenten aanwezig zijn. Misschien verwachten zij ook niet anders van hun opleiders. Misschien denken zij dat de noodzaak van een brede blik alleen tijdens de ingenieursstudie geldt, en daarna niet meer. De 4900 afwezige studenten stellen zich die lastige vragen vermoedelijk niet. Daar hebben zij het veel te druk voor, net als het overgrote deel van de docenten.

Natuurlijk is het aantal bezoekers bij SG-programma’s geen maat voor wat er totaal aan ‘brede vorming’ wordt geconsumeerd door studenten. Maar het geeft te denken dat dit aanbod zichtbaar slechts gedragen wordt door een zeer kleine groep enthousiaste docenten. Misschien zijn er andere, geheime wegen waarop docenten hun studenten massaal voorgaan en aanmoedigen in het ontwikkelen van een brede blik. Het zou mooi zijn als daarover op deze opiniepagina eens wat aan het licht gebracht werd. Voorlopig lijkt het er op dat die veelgeprezen ‘brede vorming’ nauwelijks meer is dan een goedogend uithangbord van de universiteit, een vlag die elke student op zijn eigen lading mag zetten, graag zelfs, maar dan wel zo dat het de opleiders geen tijd kost.

Maarten Pieterson In de rubriek ‘Dienst Overige Zaken’ schrijven prof.dr.ir. J.D. Janssen, prof.dr. P.J. Lemstra, prof.dr.ir. H.E.H. Meijer, dr. J.W. Nienhuys, drs. M. Pieterson, prof.dr. F.W. Sluijter, drs. A.J. Vervoorn en dr.ir. E.G.F. van Winkel.