Boekbespreking

Prettig boek over onvriendelijk en onbegrijpelijk filosoof

door Maurice Schaeken

De filosoof Heraclitus liep zo’n 2500 jaar geleden rond in Griekenland. Echt aimabel kwam hij niet over, hij stond bekend als een zeer onvriendelijk persoon. Zijn werk hult zich in ondoordringbare nevels. Heraclitus citeren kan daarom nooit kwaad; je kunt je er wegens vergaande onbegrijpelijkheid nooit een buil aan vallen. Luciano de Crescenzo nam de uitdaging op zich om de geschriften van deze Griekse filosoof te ontsluieren. In zijn meest recente boek Panta Rhei presenteert hij zowel de filosoof als zijn werk op een zeer leesbare wijze.

‘Ik heet Heraclitus en ben geboren in Ephesus, in het jaar 540 voor Christus. Ik zeg het maar zo, omdat ze me dat hebben aangeraden, maar eerlijk gezegd weet ik niet wie die Christus is waar iedereen het over heeft: ik neem aan dat het een filosoof is die is geboren in 540 na Heraclitus.’ De Italiaan Luciano de Crescenzo houdt zich bezig met het populariseren van de oude Grieken. In het boek Panta Rhei tackelt hij Heraclitus, die hij de ‘meest antipathieke’ der Griekse filosofen noemt. Niet zo heel vreemd als je bedenkt dat deze denker met minachting neerkeek op de grote massa: dom klootjesvolk! Hij vond zijn tijdgenoten mensen die dènken dat ze weten, maar dat in werkelijkheid niet doen. Wat hun gedrag betreft leken ze op zombies: ‘Aanwezig in zoverre ze dieren zijn die eten, drinken, slapen en de liefde bedrijven, maar afwezig in zoverre ze met rede begiftigde mensen zijn.’

Panta rhei
Van het werk van Heraclitus is maar weinig bewaard gebleven, slechts enige fragmenten en wat verwijzingen uit het werk van anderen. Hij dankt zijn bekendheid voornamelijk aan één beroemde spreuk: ‘Panta rhei’, oftewel ‘Alles stroomt’. De filosoof wil hiermee aangeven dat alles onvermijdelijk verandert. Auteur De Crescenzo gebruikt zijn eigen leven om de beeldspraak te verduidelijken. ‘Ik bekijk een foto van toen ik zestien was en één van nu. Mijn god, wat ben ik veranderd! Meteen vraag ik me af: wanneer is dat dan gebeurd? ‘s Nachts? En hoe kan het dan dat me dat de volgende ochtend niet opviel? We veranderen in slow motion, elk moment weer, cel voor cel, net als de wijzers van de klok, die wel degelijk bewegen, ook al ziet niemand het.’
Heraclitus zelf hanteert het beeld van een stromende rivier en een bange kleine jongen die zwemles krijgt van zijn vader. ‘Daar ga ik mooi niet in’, riep ik vastbesloten uit. ‘Waarom niet?’ ‘Omdat ik bang ben!’ ‘Maar ik ben er toch ook ingesprongen’, wierp de vader tegen, zijn nog natte kleren tonend. ‘Mijn water is anders dan het jouwe.’ ‘Maar de rivier is toch hetzelfde?’ ‘De rivier mag dan hetzelfde zijn, het water nooit.’
Nou vond Heraclitus water sowieso maar een gevaarlijk goedje. Immers, aarde, lucht en vuur kunnen elkaar op de een of andere manier bestrijden, maar water wint het van alle drie. ‘Het vermaledijde spul drupt en loopt door, gaat elke gleuf, elk gat, elke spleet binnen. En daar waar het binnendringt, begint alles te rotten.’ Met ernstige gevolgen, want wanneer wordt een mens dom? Als er in zijn ziel meer water zit dan vuur. En wanneer gaat een ziel dood? Als ze overstroomt! Vuur lag meer in het straatje van de Griekse filosoof. Goden hadden volgens hem niks te maken gehad met de schepping van de wereld. Het vuur had haar voortgebracht! Hij gebruikte nog niet letterlijk de term ‘Big Bang’, maar qua concept rende hij een paar eeuwen voor de muziek uit.

Stilstand bestaat niet
Met ‘panta rhei’ bedoelt Heraclitus de continue verandering, oftewel het worden. Van stilstand hield hij niet, hij geloofde er ook niet in. ‘Zijn is niets anders dan het worden van een afstand bezien.’ Stilstand bestaat niet, alles verandert. Vergelijk het maar met twee armworstelaars. Ze lijken niet te bewegen, maar inwendig kolkt het van de energie. Het begrip potentiaalverschil zou de Griekse filosoof wel aangesproken hebben: het krachtenspel tussen een magneet en een verwijderd stuk ijzer zag er in zijn ogen veel mooier uit dan wanneer datzelfde brok ijzer had toegegeven aan het magnetis-me en op de magneet vastgeplakt zat. Of anders gezegd: ‘Geef mij een vrouw die veroverd moet worden en ik zal gelukkig zijn. Leg er eentje in mijn bed en ik kruip ergens anders tussen de lakens.’

Oorlog
De strijd tussen tegengestelde zaken zag de denker uit Ephesus als de bron van alle leven. ‘Wat tegengesteld is, komt samen, en de mooiste samenhang komt voort uit wat verschilt, aangezien alle dingen ontstaan uit strijd.’ Heraclitus was daarom ook niet vies van een oorlog. De strijd zou alle verhoudingen weer eens flink op zijn kop zetten en nieuwe tegenstellingen creëren. Gelijkvormigheid en rust stonden wat hem betreft gelijk aan de dood; strijd en verschil herbergden het leven.

Omstreden
De in de filosofie-wereld omstreden De Crescenzo kneedt de ‘stoffige, oude filosofen’ om tot vlottere versies. Eerdere werken van hem zijn De geschiedenis van de Griek-se filosofie en Aldus sprak Bella-vista. Heraclitus komt in Panta Rhei in de dromen van de auteur tot leven. Om door te dringen in de filosofie van de oude Griek gebruikt de auteur verschillende methoden. Een aantal hoofdstukken heeft bijvoorbeeld de vorm van dialogen. In een vraag-en-ant-woord-spel probeert de auteur de filosoof zelf uitleg te laten geven over zijn ideeën. In andere delen van het boek beschrijft De Crescenzo de oud-Griekse denker zelf. Erg vermakelijk is het hoofdstuk waarin een aantal filosofen in een talkshow-setting hun mening over het ontstaan van de wereld mag geven. De auteur verwijst in de tekst telkens naar een citatenlijst, waarin hij filosofische fragmenten van uitleg voorziet.
Bovendien kent het boek een apart notenapparaat. Dat maakt het lezen wel erg ingewikkeld met de talrijke verwijzingen naar deze twee verschillende hoofdstukken. De illustraties in het boek komen van de Nederlandse graficus M.C. Escher.

Panta Rhei, Over de oorsprong van de filosofie; Luciano de Crescenzo; 175 pagina’s, geïllustreerd, incl. fragmenten en noten; uitgeverij Bert Bakker, 1995; ISBN 90 351 1557 0; fl. 29,90


Knutselen in de medische wetenschap

Geneeskunde vaart onder een vlag die haar lading nauwelijks dekt. Dit stelt Peter Bügel in zijn boek Niemand kan denken. De ontdekking van antibiotica ruim vijftig jaar geleden is de laatste sprong voorwaarts geweest. Sindsdien heeft alleen het behandelen en knutselen een hoge vlucht genomen. Zonder dat dit overigens leidde tot een toename van de activiteit waaraan geneeskunde haar naam te danken heeft: het genezen.
De geneeskunde heeft tijdens haar bestaan niet helemaal stil gezeten. Van enkele ziekten weten de medici de oorzaak. Het gaat dan maar om een klein gedeelte, laat Bügel weten, en vooral waar bacteriën en virussen in het spel zijn. De rest, zo’n 80 procent van alle diagnoses, bestaat nog steeds uit de vertaling van de klachten in het Latijn, of een beschrijving van de afwijkingen, of het vernoemen ervan naar de ontdekker. Toch is het gangbaar nieuwe ziekten te benoemen en daaraan bepaalde medicatie te koppelen.
Peter Bügel studeerde psychologie. Nu werkt hij als wetenschappelijk docent aan de Groningse huisartsenopleiding. Daar doet hij zijn best de dokters-in-spe ervan te overtuigen dat het later om de patiënt moet gaan en niet de ziekte. In de bundel Niemand kan denken behandelt Bügel onderwerpen uit zijn wetenschappelijke omgeving. Het boek kent vier hoofdstukken: de heelmeester, de zielknijper, de vorser, het wezen. Vooral in de eerste hoofdstukken doopt Bügel zijn pen bij het schrijven extra diep in de azijn. Deze sluiten wat meer aan bij zijn dagelijks werk. De laatste hoofdstukken behandelen wat meer algemene, wetenschappelijke onderwerpen.

Niemand kan denken, domheden en denkfouten in de wetenschap; Peter Bügel; 144 pagina’s; uitgeverij Contact, 1995; ISBN 90 254 0946 6; fl. 24,90


Trillend naar Utopia

door Jannigje Gerritzen

Het boek ‘De Celestijnse Belofte’ van James Redfield is met meer dan 250.000 verkochte exemplaren een absolute bestseller. Het is dan ook niet verwonderlijk dat sinds kort een vervolg in de winkels ligt. Het was te voorzien dat op de negen inzichten van het Manuscript uit De Celestijnse Belofte er ook nog een tiende moest volgen. Er zijn immers ook tien geboden.

Het boek dat het tiende inzicht ontsluiert, heeft de weinig originele titel ‘Het Tiende Inzicht’ meegekregen, en is alleen te lezen in combinatie met zijn voorganger. De omslag belooft veel: ‘Het vervolg op de Celestijnse Belofte, het meest inspirerende boek van dit decennium’. De kaft van het boek is werkelijk prachtig; een pittoresk meertje met een weelderige, groene begroeiing, het zonlicht weerkaatsend in het water. Bij het lezen van het boek blijkt echter al snel dat de kaft het meest interessante gedeelte is. Het frappante is dat voor dit resterende inzicht evenveel pagina’s nodig zijn als voor de eerste negen tezamen. Verder valt onmiddelijk op dat het boek geschreven is in dezelfde knullige stijl als zijn voorganger; er is vrijwel geen verhaallijn en de zinnen zijn volgens dezelfde constructie gebouwd, waardoor een ‘en toen...en toen’ effect ontstaat.
Het eerste boek was al alles behalve een literair meesterwerk te noemen, maar de ideeën van de schrijver maakten bij dat boek veel goed. De eerste acht hoofdstukken daarvan waren goed te lezen, alleen in het laatste hoofdstuk werden de denkbeelden van de schrijver ongeloofwaardig en wazig. Het Tiende Inzicht pakt de draad op waar De Celestijnse Belofte eindigde en gaat door met dezelfde zweverige verhaallijn. Waar De Celestijnse Belofte nog elementen bevatte die enigszins aan de realiteit grensden, is Het Tiende Inzicht gespeend van elke mogelijke werkelijkheidszin. Volgens Redfield’s voorwoord is het boek ‘een poging om de doorlopende transformatie die zich in onze tijd afspeelt te illustreren.’ Redfield hoopt met beide boeken iets over te brengen van de nieuwe opvattingen, gevoelens en verschijnselen die het leven beginnen te bepalen aan het begin van het derde milennium. Voer voor New Age freaks dus.

Uitgekauwd
Ook Het Tiende Inzicht is geschreven als een avonturenroman. De naamloze hoofdpersoon gaat ook hier weer op een zoektocht, ditmaal naar een verdwenen vriendin. Hij komt terecht in een vallei in de Appalachen, waar een of ander onduidelijk experiment gaande is, dat tegengehouden moet worden. Het verhaal wordt ook in dit boek weer gedragen door ‘toevallige’ ontmoetingen, waardoor de hoofdpersoon stukjes van de levenspuzzel aangereikt krijgt. Hierbij reist hij - door zijn energie op een voldoende trillingsniveau te brengen - regelmatig op en neer naar het ‘Hiernamaals’. Daar komt hij een vriend tegen en ontmoet er ook zielen en zielengroepen. De onbeholpen verhalende stukken worden hier regelmatig afgewisseld met zinnen als: ‘We konden daarentegen de geschiedenis gaan zien als een spiritueel proces, als de verregaande, systematische pogingen van de mensheid, generatie na generatie, leven na leven, om zich door de eeuwen heen naar één enkel doel te worstelen: zich te herinneren wat we in het Hiernamaals al wisten en zich die kennis op Aarde bewust te worden.’

Ongeloofwaardig
Met dit soort onduidelijke zinnen en passages is Het Tiende Inzicht doorspekt. De auteur snijdt vrijwel geen nieuwe spirituele onderwerpen aan, maar beperkt zich tot zaken die allang bekend waren. Hij behandelt bijvoorbeeld het reeds uitgekauwde reïncarnatie-principe en de psychosomatische aspecten van ziekten. Ook de zielengroepen en de energievelden zijn al elders beschreven als geleidegidsen en aura’s. En veel mensen waren al vóór Redfield op het idee gekomen dat de mens op aarde is met een doel.
De nieuwe onderwerpen die hij behandelt zijn absoluut ongeloofwaardig. Reizen tussen dimensies en naar het Hiernamaals mogen het goed doen in science fiction-romans, maar in de werkelijke wereld zullen dit soort trips eerder geassocieerd worden met verdovende middelen. Geen enkele natuurkundige zal aan de hand van Redfield’s boek gaan onderzoeken bij welke trillingsniveaus van ons energieveld we naar het Hiernamaals kunnen reizen.

Utopia
Uiteindelijk moet de zoektocht naar het tiende inzicht leiden tot een Utopia. De ongelovigen zullen in de voorspelde Apocalyps terechtkomen, terwijl de volgers van de inzichten een beter lot wacht: ‘... en we zouden een nieuwe dimensie betreden, een dimensie waarin we de geestkracht uitnodigen om, via ons, precies het Utopia te scheppen dat de bijbelse profeten zich hadden voorgesteld.’
Slechts eenmaal snijdt de schrijver hout met zijn opmerkingen. De hoofdpersoon komt al vrij snel een ‘ongelovige’ tegen, voor wie het spirituele pad heeft afgedaan. Hij beklaagt zich over de wantoestanden op deze wereld en gelooft niet in al dat spirituele gedoe. De uitspraken van deze ongelovige Thomas zijn de enige die zinnig overkomen. Maar al na een paar pagina’s blijkt waarom Redfield deze figuur introduceert: hij vertegenwoordigt de Angst, die overwonnen moet worden door het Spirituele.
Al met al is Het Tiende Inzicht een saai onduidelijk boek dat de moeite van het lezen niet waard is. Wie het gelezen heeft kan erover meepraten, maar daarmee is ook alles gezegd. Voor de spiritueel geïnteresseerden heeft Redfield nog een blijde boodschap voor zijn lezers. Op de laatste pagina geeft hij een sterke hint dat een volgend boek er ook nog wel in zit. Over engelen ditmaal. Dat zal ook wel weer een bestseller worden.

Donderdag 23 mei om 20.00 uur organiseert Infinito in HG 0.15 een lezing over De Celestijnse Belofte onder de titel: ‘Is dit toeval?’. Sprekers zijn Johan Houtman, John Maahury en Menno Hubert.

James Redfield; Het Tiende Inzicht; uitgeverij De Boekerij; ISBN 90 225 2080 3; fl. 29,90 (paperback), fl. 39,90 (gebonden)


RAMSJ

Oververhit ijs

De natuur behandelt schaatsers unfair. Het moet nachten vriezen voordat deze sportievelingen hun gladde ijzers verantwoord onder kunnen binden. Eén nachtje dooi en het is uit met de ijspret. Dit is één van de merkwaardige asymmetrieën in de natuur. IJs begint, net als de meeste stoffen, onmiddellijk te smelten als je het verwarmt tot het smeltpunt. Bij afkoelen blijft water echter vaak vloeibaar tot ver onder het vriespunt. Onderkoeld water bestaat, oververhit ijs niet. Oververhit ijs is echter wel de titel van een bundel essays van de hand van Frans Saris. Deze fysicus vertelt daarin over zijn leven als hoogleraar experimentele fysica en als directeur van het Amsterdamse FOM-instituut voor Atoom- en Molecuulfysica. Saris is het niet eens met het beeld dat men heeft van de hedendaagse wetenschap. Om hier eens een ander licht op te werpen, beschrijft hij gebeurtenissen die zich om hem heen voltrokken. Hij begint met enkele dag-boekfragmenten, bijvoorbeeld uit april 1989. De wereld staat op zijn kop: Fleischmann en Jones beweren koude kernfusie waargeno-men te hebben. Wetenschappers over de hele wereld proberen hun resultaten te verifiëren. Zo ook de groep rond Saris. Uit zijn dagboek blijkt hoe de wetenschap en het dagelijkse leven zich verweven. De wetenschapper doet de laboratori-umjas niet meer om klokslag vijf uur uit. Onderzoeker en burger versmelten met elkaar in die fusie-periode. Want dat was het. De Nederlandse controle-experimenten leken aanvankelijk immers ook bij Saris op koude kernfusie te wijzen. Zorgvuldige interpretatie van experiment en resultaten temperde de hooggespannen verwach-tingen. De schijnbare koude kernfusie bleek te wijten aan elektrische storing bij een videocamera. Weg wetenschappelijke doorbraak, maar ook weg mogelijke blamage door Fleischmann/Jones-resultaten ten onrechte te ondersteunen.
Oververhit ijs bevat stukken die verschenen in de NRC, De Gids en het blad van de universiteit van Utrecht. De verhalen van Saris behandelen dan ook een breed scala aan wetenschappelijke onderwerpen. Bijvoorbeeld zijn essay over ‘De goede manager’ of ‘Wat is de overeenkomst tussen poolreiziger Robert Peary en een goede onderzoeksleider?’ Saris beschrijft het proces dat Peary moest doorlopen om als eerste de Noordpool te bereiken. Daar zet hij de hedendaagse neiging tegen af om overal managers te benoemen. Saris heeft het niet zo op deze beroepsgroep: ‘Mensen die menen net zo goed een universiteit te kunnen leiden als een gloeilampenfabriek of een ziekenhuis. Mensen die menen dat je kunt leren managen op Nijenrode of op de Stanford Business School. Niemand zal het in zijn hoofd halen een Himalaya-expeditie te laten leiden door een Nijenroder, waarom dan wel een research-organisatie of een universiteit?’ Wie niet op een simpele manier uit kan leggen waar zijn onderzoek toe dient, weet niet waar hij mee bezig is. ‘Zodra ik mezelf hoor zeggen dat iets te ingewikkeld is om uit te leggen, ruik ik onraad’, vindt Saris. De fysicus past deze filosofie ook toe op zijn geschreven woord. Zijn prettige schrijfstijl, samen met een breed scala aan onderwerpen, maakt Oververhit ijs een aanrader.

Oververhit ijs
Frans Saris
uitgeverij Meulenhoff, 1991
bij De Slegte voor fl. 7,95