‘Ik heet Heraclitus en ben geboren in Ephesus, in het jaar 540 voor Christus. Ik zeg het maar zo, omdat ze me dat hebben aangeraden, maar eerlijk gezegd weet ik niet wie die Christus is waar iedereen het over heeft: ik neem aan dat het een filosoof is die is geboren in 540 na Heraclitus.’ De Italiaan Luciano de Crescenzo houdt zich bezig met het populariseren van de oude Grieken. In het boek Panta Rhei tackelt hij Heraclitus, die hij de ‘meest antipathieke’ der Griekse filosofen noemt. Niet zo heel vreemd als je bedenkt dat deze denker met minachting neerkeek op de grote massa: dom klootjesvolk! Hij vond zijn tijdgenoten mensen die dènken dat ze weten, maar dat in werkelijkheid niet doen. Wat hun gedrag betreft leken ze op zombies: ‘Aanwezig in zoverre ze dieren zijn die eten, drinken, slapen en de liefde bedrijven, maar afwezig in zoverre ze met rede begiftigde mensen zijn.’
Panta rhei
Van het werk van Heraclitus is maar weinig bewaard gebleven, slechts
enige fragmenten en wat verwijzingen uit het werk van anderen. Hij dankt
zijn bekendheid voornamelijk aan één beroemde spreuk: ‘Panta rhei’, oftewel
‘Alles stroomt’. De filosoof wil hiermee aangeven dat alles onvermijdelijk
verandert. Auteur De Crescenzo gebruikt zijn eigen leven om de beeldspraak
te verduidelijken. ‘Ik bekijk een foto van toen ik zestien was en één van
nu. Mijn god, wat ben ik veranderd! Meteen vraag ik me af: wanneer is dat
dan gebeurd? ‘s Nachts? En hoe kan het dan dat me dat de volgende ochtend
niet opviel? We veranderen in slow motion, elk moment weer, cel voor cel,
net als de wijzers van de klok, die wel degelijk bewegen, ook al ziet niemand
het.’
Heraclitus zelf hanteert het beeld van een stromende rivier en een
bange kleine jongen die zwemles krijgt van zijn vader. ‘Daar ga ik mooi
niet in’, riep ik vastbesloten uit. ‘Waarom niet?’ ‘Omdat ik bang ben!’
‘Maar ik ben er toch ook ingesprongen’, wierp de vader tegen, zijn nog
natte kleren tonend. ‘Mijn water is anders dan het jouwe.’ ‘Maar de rivier
is toch hetzelfde?’ ‘De rivier mag dan hetzelfde zijn, het water nooit.’
Nou vond Heraclitus water sowieso maar een gevaarlijk goedje. Immers,
aarde, lucht en vuur kunnen elkaar op de een of andere manier bestrijden,
maar water wint het van alle drie. ‘Het vermaledijde spul drupt en loopt
door, gaat elke gleuf, elk gat, elke spleet binnen. En daar waar het binnendringt,
begint alles te rotten.’ Met ernstige gevolgen, want wanneer wordt een
mens dom? Als er in zijn ziel meer water zit dan vuur. En wanneer gaat
een ziel dood? Als ze overstroomt! Vuur lag meer in het straatje van de
Griekse filosoof. Goden hadden volgens hem niks te maken gehad met de schepping
van de wereld. Het vuur had haar voortgebracht! Hij gebruikte nog niet
letterlijk de term ‘Big Bang’, maar qua concept rende hij een paar eeuwen
voor de muziek uit.
Stilstand bestaat niet
Met ‘panta rhei’ bedoelt Heraclitus de continue verandering, oftewel
het worden. Van stilstand hield hij niet, hij geloofde er ook niet in.
‘Zijn is niets anders dan het worden van een afstand bezien.’ Stilstand
bestaat niet, alles verandert. Vergelijk het maar met twee armworstelaars.
Ze lijken niet te bewegen, maar inwendig kolkt het van de energie. Het
begrip potentiaalverschil zou de Griekse filosoof wel aangesproken hebben:
het krachtenspel tussen een magneet en een verwijderd stuk ijzer zag er
in zijn ogen veel mooier uit dan wanneer datzelfde brok ijzer had toegegeven
aan het magnetis-me en op de magneet vastgeplakt zat. Of anders gezegd:
‘Geef mij een vrouw die veroverd moet worden en ik zal gelukkig zijn. Leg
er eentje in mijn bed en ik kruip ergens anders tussen de lakens.’
Oorlog
De strijd tussen tegengestelde zaken zag de denker uit Ephesus
als de bron van alle leven. ‘Wat tegengesteld is, komt samen, en de mooiste
samenhang komt voort uit wat verschilt, aangezien alle dingen ontstaan
uit strijd.’ Heraclitus was daarom ook niet vies van een oorlog. De strijd
zou alle verhoudingen weer eens flink op zijn kop zetten en nieuwe tegenstellingen
creëren. Gelijkvormigheid en rust stonden wat hem betreft gelijk aan de
dood; strijd en verschil herbergden het leven.
Omstreden
De in de filosofie-wereld omstreden De Crescenzo kneedt de ‘stoffige,
oude filosofen’ om tot vlottere versies. Eerdere werken van hem zijn De
geschiedenis van de Griek-se filosofie en Aldus sprak Bella-vista. Heraclitus
komt in Panta Rhei in de dromen van de auteur tot leven. Om door te dringen
in de filosofie van de oude Griek gebruikt de auteur verschillende methoden.
Een aantal hoofdstukken heeft bijvoorbeeld de vorm van dialogen. In een
vraag-en-ant-woord-spel probeert de auteur de filosoof zelf uitleg te laten
geven over zijn ideeën. In andere delen van het boek beschrijft De Crescenzo
de oud-Griekse denker zelf. Erg vermakelijk is het hoofdstuk waarin een
aantal filosofen in een talkshow-setting hun mening over het ontstaan van
de wereld mag geven. De auteur verwijst in de tekst telkens naar een citatenlijst,
waarin hij filosofische fragmenten van uitleg voorziet.
Bovendien kent het boek een apart notenapparaat. Dat maakt het lezen
wel erg ingewikkeld met de talrijke verwijzingen naar deze twee verschillende
hoofdstukken. De illustraties in het boek komen van de Nederlandse graficus
M.C. Escher.
Panta Rhei, Over de oorsprong van de filosofie; Luciano de Crescenzo; 175 pagina’s, geïllustreerd, incl. fragmenten en noten; uitgeverij Bert Bakker, 1995; ISBN 90 351 1557 0; fl. 29,90
Geneeskunde vaart onder een vlag die haar lading nauwelijks dekt. Dit
stelt Peter Bügel in zijn boek Niemand kan denken. De ontdekking van antibiotica
ruim vijftig jaar geleden is de laatste sprong voorwaarts geweest. Sindsdien
heeft alleen het behandelen en knutselen een hoge vlucht genomen. Zonder
dat dit overigens leidde tot een toename van de activiteit waaraan geneeskunde
haar naam te danken heeft: het genezen.
De geneeskunde heeft tijdens haar bestaan niet helemaal stil gezeten.
Van enkele ziekten weten de medici de oorzaak. Het gaat dan maar om een
klein gedeelte, laat Bügel weten, en vooral waar bacteriën en virussen
in het spel zijn. De rest, zo’n 80 procent van alle diagnoses, bestaat
nog steeds uit de vertaling van de klachten in het Latijn, of een beschrijving
van de afwijkingen, of het vernoemen ervan naar de ontdekker. Toch is het
gangbaar nieuwe ziekten te benoemen en daaraan bepaalde medicatie te koppelen.
Peter Bügel studeerde psychologie. Nu werkt hij als wetenschappelijk
docent aan de Groningse huisartsenopleiding. Daar doet hij zijn best de
dokters-in-spe ervan te overtuigen dat het later om de patiënt moet gaan
en niet de ziekte. In de bundel Niemand kan denken behandelt Bügel onderwerpen
uit zijn wetenschappelijke omgeving. Het boek kent vier hoofdstukken: de
heelmeester, de zielknijper, de vorser, het wezen. Vooral in de eerste
hoofdstukken doopt Bügel zijn pen bij het schrijven extra diep in de azijn.
Deze sluiten wat meer aan bij zijn dagelijks werk. De laatste hoofdstukken
behandelen wat meer algemene, wetenschappelijke onderwerpen.
Niemand kan denken, domheden en denkfouten in de wetenschap; Peter Bügel; 144 pagina’s; uitgeverij Contact, 1995; ISBN 90 254 0946 6; fl. 24,90
Het boek dat het tiende inzicht
ontsluiert, heeft de weinig originele titel ‘Het Tiende Inzicht’ meegekregen,
en is alleen te lezen in combinatie met zijn voorganger. De omslag belooft
veel: ‘Het vervolg op de Celestijnse Belofte, het meest inspirerende boek
van dit decennium’. De kaft van het boek is werkelijk prachtig; een pittoresk
meertje met een weelderige, groene begroeiing, het zonlicht weerkaatsend
in het water. Bij het lezen van het boek blijkt echter al snel dat de kaft
het meest interessante gedeelte is. Het frappante is dat voor dit resterende
inzicht evenveel pagina’s nodig zijn als voor de eerste negen tezamen.
Verder valt onmiddelijk op dat het boek geschreven is in dezelfde knullige
stijl als zijn voorganger; er is vrijwel geen verhaallijn en de zinnen
zijn volgens dezelfde constructie gebouwd, waardoor een ‘en toen...en toen’
effect ontstaat.
Het eerste boek was al alles behalve een literair meesterwerk te noemen,
maar de ideeën van de schrijver maakten bij dat boek veel goed. De eerste
acht hoofdstukken daarvan waren goed te lezen, alleen in het laatste hoofdstuk
werden de denkbeelden van de schrijver ongeloofwaardig en wazig. Het Tiende
Inzicht pakt de draad op waar De Celestijnse Belofte eindigde en gaat door
met dezelfde zweverige verhaallijn. Waar De Celestijnse Belofte nog elementen
bevatte die enigszins aan de realiteit grensden, is Het Tiende Inzicht
gespeend van elke mogelijke werkelijkheidszin. Volgens Redfield’s voorwoord
is het boek ‘een poging om de doorlopende transformatie die zich in onze
tijd afspeelt te illustreren.’ Redfield hoopt met beide boeken iets over
te brengen van de nieuwe opvattingen, gevoelens en verschijnselen die het
leven beginnen te bepalen aan het begin van het derde milennium. Voer voor
New Age freaks dus.
Uitgekauwd
Ook Het Tiende Inzicht is geschreven als een avonturenroman. De
naamloze hoofdpersoon gaat ook hier weer op een zoektocht, ditmaal naar
een verdwenen vriendin. Hij komt terecht in een vallei in de Appalachen,
waar een of ander onduidelijk experiment gaande is, dat tegengehouden moet
worden. Het verhaal wordt ook in dit boek weer gedragen door ‘toevallige’
ontmoetingen, waardoor de hoofdpersoon stukjes van de levenspuzzel aangereikt
krijgt. Hierbij reist hij - door zijn energie op een voldoende trillingsniveau
te brengen - regelmatig op en neer naar het ‘Hiernamaals’. Daar komt hij
een vriend tegen en ontmoet er ook zielen en zielengroepen. De onbeholpen
verhalende stukken worden hier regelmatig afgewisseld met zinnen als: ‘We
konden daarentegen de geschiedenis gaan zien als een spiritueel proces,
als de verregaande, systematische pogingen van de mensheid, generatie na
generatie, leven na leven, om zich door de eeuwen heen naar één enkel doel
te worstelen: zich te herinneren wat we in het Hiernamaals al wisten en
zich die kennis op Aarde bewust te worden.’
Ongeloofwaardig
Met dit soort onduidelijke zinnen en passages is Het Tiende Inzicht
doorspekt. De auteur snijdt vrijwel geen nieuwe spirituele onderwerpen
aan, maar beperkt zich tot zaken die allang bekend waren. Hij behandelt
bijvoorbeeld het reeds uitgekauwde reïncarnatie-principe en de psychosomatische
aspecten van ziekten. Ook de zielengroepen en de energievelden zijn al
elders beschreven als geleidegidsen en aura’s. En veel mensen waren al
vóór Redfield op het idee gekomen dat de mens op aarde is met een doel.
De nieuwe onderwerpen die hij behandelt zijn absoluut ongeloofwaardig.
Reizen tussen dimensies en naar het Hiernamaals mogen het goed doen in
science fiction-romans, maar in de werkelijke wereld zullen dit soort trips
eerder geassocieerd worden met verdovende middelen. Geen enkele natuurkundige
zal aan de hand van Redfield’s boek gaan onderzoeken bij welke trillingsniveaus
van ons energieveld we naar het Hiernamaals kunnen reizen.
Utopia
Uiteindelijk moet de zoektocht naar het tiende inzicht leiden tot
een Utopia. De ongelovigen zullen in de voorspelde Apocalyps terechtkomen,
terwijl de volgers van de inzichten een beter lot wacht: ‘... en we zouden
een nieuwe dimensie betreden, een dimensie waarin we de geestkracht uitnodigen
om, via ons, precies het Utopia te scheppen dat de bijbelse profeten zich
hadden voorgesteld.’
Slechts eenmaal snijdt de schrijver hout met zijn opmerkingen. De hoofdpersoon
komt al vrij snel een ‘ongelovige’ tegen, voor wie het spirituele pad heeft
afgedaan. Hij beklaagt zich over de wantoestanden op deze wereld en gelooft
niet in al dat spirituele gedoe. De uitspraken van deze ongelovige Thomas
zijn de enige die zinnig overkomen. Maar al na een paar pagina’s blijkt
waarom Redfield deze figuur introduceert: hij vertegenwoordigt de Angst,
die overwonnen moet worden door het Spirituele.
Al met al is Het Tiende Inzicht een saai onduidelijk boek dat de moeite
van het lezen niet waard is. Wie het gelezen heeft kan erover meepraten,
maar daarmee is ook alles gezegd. Voor de spiritueel geïnteresseerden heeft
Redfield nog een blijde boodschap voor zijn lezers. Op de laatste pagina
geeft hij een sterke hint dat een volgend boek er ook nog wel in zit. Over
engelen ditmaal. Dat zal ook wel weer een bestseller worden.
Donderdag 23 mei om 20.00 uur organiseert Infinito in HG 0.15 een lezing over De Celestijnse Belofte onder de titel: ‘Is dit toeval?’. Sprekers zijn Johan Houtman, John Maahury en Menno Hubert.
James Redfield; Het Tiende Inzicht; uitgeverij De Boekerij; ISBN 90 225 2080 3; fl. 29,90 (paperback), fl. 39,90 (gebonden)
De natuur behandelt schaatsers unfair. Het moet nachten vriezen voordat
deze sportievelingen hun gladde ijzers verantwoord onder kunnen binden.
Eén nachtje dooi en het is uit met de ijspret. Dit is één van de merkwaardige
asymmetrieën in de natuur. IJs begint, net als de meeste stoffen, onmiddellijk
te smelten als je het verwarmt tot het smeltpunt. Bij afkoelen blijft water
echter vaak vloeibaar tot ver onder het vriespunt. Onderkoeld water bestaat,
oververhit ijs niet. Oververhit ijs is echter wel de titel van een bundel
essays van de hand van Frans Saris. Deze fysicus vertelt daarin over zijn
leven als hoogleraar experimentele fysica en als directeur van het Amsterdamse
FOM-instituut voor Atoom- en Molecuulfysica. Saris is het niet eens met
het beeld dat men heeft van de hedendaagse wetenschap. Om hier eens een
ander licht op te werpen, beschrijft hij gebeurtenissen die zich om hem
heen voltrokken. Hij begint met enkele dag-boekfragmenten, bijvoorbeeld
uit april 1989. De wereld staat op zijn kop: Fleischmann en Jones beweren
koude kernfusie waargeno-men te hebben. Wetenschappers over de hele wereld
proberen hun resultaten te verifiëren. Zo ook de groep rond Saris. Uit
zijn dagboek blijkt hoe de wetenschap en het dagelijkse leven zich verweven.
De wetenschapper doet de laboratori-umjas niet meer om klokslag vijf uur
uit. Onderzoeker en burger versmelten met elkaar in die fusie-periode.
Want dat was het. De Nederlandse controle-experimenten leken aanvankelijk
immers ook bij Saris op koude kernfusie te wijzen. Zorgvuldige interpretatie
van experiment en resultaten temperde de hooggespannen verwach-tingen.
De schijnbare koude kernfusie bleek te wijten aan elektrische storing bij
een videocamera. Weg wetenschappelijke doorbraak, maar ook weg mogelijke
blamage door Fleischmann/Jones-resultaten ten onrechte te ondersteunen.
Oververhit ijs bevat stukken die verschenen in de NRC, De Gids en het
blad van de universiteit van Utrecht. De verhalen van Saris behandelen
dan ook een breed scala aan wetenschappelijke onderwerpen. Bijvoorbeeld
zijn essay over ‘De goede manager’ of ‘Wat is de overeenkomst tussen poolreiziger
Robert Peary en een goede onderzoeksleider?’ Saris beschrijft het proces
dat Peary moest doorlopen om als eerste de Noordpool te bereiken. Daar
zet hij de hedendaagse neiging tegen af om overal managers te benoemen.
Saris heeft het niet zo op deze beroepsgroep: ‘Mensen die menen net zo
goed een universiteit te kunnen leiden als een gloeilampenfabriek of een
ziekenhuis. Mensen die menen dat je kunt leren managen op Nijenrode of
op de Stanford Business School. Niemand zal het in zijn hoofd halen een
Himalaya-expeditie te laten leiden door een Nijenroder, waarom dan wel
een research-organisatie of een universiteit?’ Wie niet op een simpele
manier uit kan leggen waar zijn onderzoek toe dient, weet niet waar hij
mee bezig is. ‘Zodra ik mezelf hoor zeggen dat iets te ingewikkeld is om
uit te leggen, ruik ik onraad’, vindt Saris. De fysicus past deze filosofie
ook toe op zijn geschreven woord. Zijn prettige schrijfstijl, samen met
een breed scala aan onderwerpen, maakt Oververhit ijs een aanrader.
Oververhit ijs
Frans Saris
uitgeverij Meulenhoff, 1991
bij De Slegte voor fl. 7,95