Architecten kraken harde noten op bouwkunde-symposium

door Ilse Schuts & Gerard Verhoogt

‘De opleiding in Eindhoven is letterlijk en figuurlijk vergrijsd. Integratie is impotentie geworden, het verbindt alles met alles, maar zonder esprit. Er is steeds meer demotivatie, maar bij velen blijven de woorden in de keel steken. Ik wil boter bij de vis. Ik wil de sleutel van de schatkist voor het onderzoeksbudget voor AO. Het architectuuronderwijs moet centraal staan en iedereen moet daar verantwoordelijk voor zijn. Maar de lamp is niet uit, hij flikkert. En dàt is interessant.’ Aldus een emotionele prof.dr.ir. Gerard van Zeyl (TUE), één van de dertien sprekers 10 mei op het symposium van (IC)² over de problematische situatie bij Architectonisch Ontwerpen (AO) bij Bouwkunde.

Prof.ir. Hubert Jan Henket (TUE) legde de vinger op àlle zere plekken: het academisch niveau, de integratie van de vakgroepen en het tekort aan personeel bij AO. Henket: ‘De kerngedachte is goed: verschillende disciplines bij elkaar in één opleiding, opgezet vanuit één gemeenschappelijk idee. In de ontwerp-opleiding moet men de specialisaties ‘kennen’ en kunnen ‘lezen’. Respect voor anderen en de eigen positie is daarbij noodzakelijk.’ Het bewijs ziet hij in de projecten-colleges. Wat bindt iedereen? Bouwen en ontwerpen. Henket: ‘Maar het ontwerpen is verloren gegaan, niet alleen bij AO. In de kern is dat een mentaliteitsprobleem: men vindt verwetenschappelijking belangrijker dan ontwerpen.’ Die opvatting komt overeen wat men op de TUE vindt: Bouwkunde is ‘moeilijk’ omdat het geen harde wetenschap is. Met het opdelen van het vak zou het wel grijpbaar zijn. Bouwfysici zijn perfecte rekenaars, maar hun ontwerpmentaliteit is ver te zoeken. Henket: ‘Dit is een structurele fout. En het argument ‘geen tijd’ is een kwestie van prioriteiten stellen.’ Alleen door het ontwerpen centraal te stellen bij alle vakgroepen is het probleem volgens hem op te lossen. Maar als je de opleiding niet op deze manier verandert moet je de deuren sluiten.’ Maar ook het personeelstekort, de vergrijzing en de verminderde financiën vormen een groot probleem.

Oud meubilair Prof.ir. Jo Coenen, ir. Sjoerd Soeters, ir. Ton Venhoeven en Van Zeijl benadrukken het belang van thema’s als kunstgeschiedenis, geschiedenis van de stedebouw; kijken naar de stad en het landschap en de gevolgen voor de stedebouw: concepten en opvattingen; de plaats van de ontwerper tegenover de opdrachtgever en overheid; vorm en ritme en sociologische en symbolische aspecten. Soeters: ‘De stof moet levende materie zijn. Dat geldt ook voor de mensen. Die blijven te lang zitten; er is teveel oud meubilair.’ Volgens Coenen moet de architect prioriteiten kiezen en de uiteindelijke leiding houden. Doorslaggevend is houding, kennis en culturele verantwoordelijkheid. Coenen: ‘Als het zover komt dat bouwfysica en bouwinformatica de hoofdrol gaan spelen, dan maak ik me zorgen. Ik besteed in de praktijk de meeste tijd aan het verdedigen van de tekeningen en ontwerpen, niet aan het maken ervan. Men ziet de architect steeds vaker als esthetisch adviseur. Sorry hoor, maar ik heb zelf leren denken.’ Jan Thijs Boekholt: ‘Bij ontwerpmethoden betekent wetenschappelijkheid het poneren van onbewezen gevoelsmatige uitingen over het ervaren van verbanden die wel eens waar zouden kunnen zijn. Die vormspychologie wordt echter niet wetenschappelijk benaderd. De nadruk ligt teveel op het bijzondere in plaats van op het alledaagse. Hij ziet het liever andersom. Boekholt: ‘Ons architectuuronderwijs benadrukt het ‘Wat’ teveel, niet het ‘Hoe’; er is geen synthese.’

Doodsteek Prof.ir. Bert Dirrix vreest dat de allesomvattende rentabiliteit de academische vrijheid bedreigt. Daardoor loopt vernieuwend onderzoek gevaar, terwijl de nieuwe opzet ook niet veel goeds oplevert. De BIBI, de Breed Inzetbaar Bouwkundig Ingenieur, wijst hij resoluut af: ‘De BIBI is een illusie. De architectuur wordt dan van iedereen en dus van niemand meer. Dit integratiemodel ontstond na de jaren ’70, toen de culturele dimensie nog veroverd moest worden. Dat stimuleerde studenten. Maar met de bezuinigingen begon tevens de leegloop.’ Dirrix bevestigt Henket: ‘Vroeger zaten er bij de differentiaties meer architecten, nu veel meer specialisten, die vaak geen affiniteit met ontwerpen hebben. Het specialisme is de doodsteek.’ Volgens Soeters (die van 1967-1976 op de TUE studeerde) zijn niet alleen de docenten, maar is ook de positie van het vak ontwerpmethoden nog hetzelfde: ‘Sinds de jaren ’60 staat dat los van het ontwerpen. De integratie komt niet tot stand als je zo’n theoretische opstelling losmaakt van de dynamische praktijk.’ Dirrix pleit juist voor het experiment: ‘Nu staat Bouwkunde stil in een maatschappij die veel nieuwe architectonisch middelen heeft. Men moet respecteren dat architectuur onzeker en onvoorspelbaar is, ook bij ontwerpmethoden. Studenten moeten in het eerste jaar voor AO kunnen kiezen om tijd te hebben om het conceptualiseringsvermogen te ontwikkelen. In de staf moeten meer jonge architecten komen en in de differentiaties sowieso meer architecten om goed over het ontwerp te kunnen communiceren.’

Versnippering Soeters vindt de student het slachtoffer van de consequente uitholling van architectuur in de laatste jaren. Een verbitterde ir. Rudie Uytenhaak, die hier studeerde èn hoogleraar was, rekende Soeters’ bewering voor. Tussen 1975-1990 gingen er 27 architecten bij AO weg, zeven vertrokken naar andere vakgroepen en twintig anderen verdwenen helemaal van de faculteit. Slechts twee nieuwe wetenschappelijk medewerkers bij AO kwamen ervoor in de plaats. Uytenhaak: ‘Alleen de studenten en de bibliotheek (vanwege de tijdschriften) zorgen nog voor vernieuwing. Wil je goede studenten om je heen, kom dan naar Eindhoven. Voor onderzoek was hier weinig plaats, op mijn eigen bureau doe ik daar meer aan.’ De versnip-pering van hoogleraarplaatsen en de scheiding der geesten leidt tot onbegrip en een gebrek aan respect. Soeters: ‘In de wandelgangen hoor ik: Bij Van Zeyl zitten de gekken.’ Boekholt: ‘Mijn grootste ergernis is de enorme etikettering binnen de faculteit, als een student voor het eerst bij mij komt is het eerste dat hij vraagt: ‘Moeten we bij u alles op de PC doen?’ Door het personeelstekort ontbreekt de intensieve begeleiding en is er te weinig ruimte voor relevant onderzoek. Maar wanneer is een docent capabel? Een student uit de zaal: ‘Als hij/zij wil luisteren en als je er een goed gesprek mee kunt voeren. Docenten moeten passie uitstralen, dan maakt het niet uit uit welke vakgroep hij komt. Deze groep docenten moet groter worden. Te vaak horen studenten de dooddoener: ‘Heb je er wel genoeg tijd aan besteed?’.’ Maud Aarts, studente, bevestigt het wantrouwen: ‘We worden in het eerste jaar al tegen elkaar uitgespeeld. Atelierbegeleiders proberen de studenten dan al voor te bereiden op hùn vakgroep.’

Lichtpuntje Aan het eind levert een rondje langs de sprekers een somber beeld op. Het bestuur is de bepalende factor in verbetering van de opleiding, maar daarover zou dit debat niet gaan. Noodkreten van Uytenhaak als ‘Stop de afroming van Architectonisch Ontwerpen’ en van Soeters ‘Onder deze omstandigheden heeft niemand het recht om architecten af te laten studeren’ en ‘Herstart of sluiten’ spreken boekdelen. Henket ziet als enige een lichtpuntje: ‘Het is als een ontwerpopgave, er is geen geld, geen tijd, et cetera. Er moet een gestructureerde faculteitsdiscussie komen, niet via facul-teitsblaadjes en dergelijke. We moeten zo snel mogelijk met elkaar doorgaan. Het moet lukken.’ Boekholt relativeert de crisis op zijn eigen manier: ‘Zo’n debat eens in de zeven jaar is best leuk.’ Hij spreekt uit ervaring, dit is immers alweer z’n derde crisis tijdens ruim twintig jaar TUE. (IC)2² heft zich op en komt terug als (CC)2: de ContinuïteitsCommissie en speelt de bal naar de docenten. De discussie gaat voort via e-mail op initiatief van LAVA. Wie informatie wil ontvangen, moet een e-mail sturen aan majordono@tue.nl (zonder subject, mèt het bericht ‘subscribe LAVA-L;.) Op internet is informatie te vinden op: http:/www.bwk.tue.nl/lava/other.