Burgemeester dr. Rein Welschen:

‘Graag een bewust beleid wat betreft de kennistransfer’

door Gerard Verhoogt

‘Toen ik zelf op de universiteit werkte, waren we ervan overtuigd dat bijna alle vernieuwingen tot stand komen vanuit fundamenteel onderzoek, waarbij een slimmerik de link legt naar toepasbaarheid. We vonden het aardig als bedrijven ons sponsorden, maar een echte relatie bestond er niet. Dat aspect moet op universiteiten verbreed worden.’ Dr. Rein Welschen (1941) studeerde biologie in Utrecht en promoveerde in 1972. Hij was daarna hoofdmedewerker aan de faculteit Geneeskunde aan de Erasmus Universiteit. Sinds 1992 is hij burgemeester van Eindhoven. Het laatste jaar kwam de gemeente nogal eens in Cursor ter sprake, reden om met hem te praten over de relatie van zijn gemeente met de TUE en over hoe hij Eindhoven ziet als studentenstad.

‘We moeten met de TUE bezien hoe we kennis nog beter beschikbaar kunnen maken buiten het wetenschappelijke circuit, hoe het bedrijfsleven zijn vraag explicieter kan formuleren en hoe de universiteit daarop kan inspelen’, zegt Welschen aan het begin van ons interview. ‘Je merkt dat de tussenschakels onvoldoende zijn georganiseerd. Universiteiten doen nog te weinig aan kennistransfer. Wetenschappers weten dat een stap vooruit weinig zinvol is als de communicatie daarover niet goed is.’
Dat is in een notedop de kern van Welschen’s boodschap voor universiteiten en dus ook voor de TUE. Waarmee hij niets af wil doen aan het belang van fundamenteel onderzoek, van de contacten met het buitenland en de samenwerking met de instellingen aldaar. De TUE is primair een wetenschaps- en onderwijsinstituut en kan niet alleen op regioschaal functioneren. Maar de TUE moet toch ook veel aandacht besteden aan de relatie met bedrijven hier. Die kunnen jonge ingenieurs en kennis in huis halen en het bedrijfsleven kan part-time hoogleraren leveren. Welschen ziet de TUE graag een bewust beleid voeren wat betreft de kennistransfer en erkent dat de TUE daar al ‘aardig mee op weg is’, bijvoorbeeld met de UTI’s en de jonge starters. Hij constateert ook dat het nog niet soepel loopt: ‘Dat heeft iedereen, dat is geen kritiek. Het toont dat je niet met een toverstokje iets in de markt neer kunt zetten dat het meteen ook goed doet. Marketing is even wezenlijk als een goed produkt, anders krijg je het oude ondernemersprobleem van: ‘Ik heb een fantastisch produkt, waarom koopt niemand dat?’

Kennisexport
De ‘regio’ loopt voor Welschen van Nijmegen tot Venlo en van DSM tot General Electrics. Daar speelt de TUE een rol in. Deze regio bezit volgens hem hèt technologisch complex van Nederland, alleen vergelijkbaar met Baden Würtenberg en Parijs. Versterking van de onderlinge regionale relaties is een noodzaak en daar moet snel aan gewerkt worden. Welschen: ‘Op dit moment gaat er veel eenvoudig werk naar het voormalige Oostblok. Maar technici daar zijn ook fantastische designers en engineers, en er gaat straks dus ook een kennisexport plaatsvin-den. Ten koste van de Nederlandse ingenieurs en economie. Met de top van de TUE is er geen verschil van mening over dit uitgangspunt.’
De TUE, met name in de persoon van Jules Ruis, adjunct secretaris van het college van bestuur, was in het verleden niet erg gelukkig met een aantal projecten. Zoals het Fellowtel, een aantal UTI’s en het Regionaal Technologieplan. Stimulus, die de Brusselse gelden verdeelt over projecten, honoreerde de TUE-wensen niet. Welschen speelt de bal terug naar de TUE: ‘Ik praat met het college van bestuur en daar hoor ik die kritiek niet. De Brusselse criteria zijn beperkend. Dus als daar teleurstellingen over zijn, kan ik me dat voorstellen. Maar dan is het toch puur dat men tevoren te weinig naar die voorwaarden heeft gekeken. Het Technologieplan moest er zijn vóór Stimuluspro-jecten kon honoreren. Als de TUE niet heeft gezien dat die eis er lag, dan is dat het probleem van de TUE. Aan de andere kant denk ik dat we prima samenwerken op gebieden als TNO, die we graag in deze regio hebben. En die goede samenwerking gaat over nogal wat.’

Rijen fietsen
Ondanks de vele sportfaciliteiten, het culturele circuit (Muziekcentrum, Stadsschouwburg, Effenaar, Plaza Futura), veel evenementen en de vier grote uitgaanscentra die Eindhoven heeft, krijgt de Lichtstad maar niet de naam van ‘echte’ studentenstad. Volgens Welschen mist Eindhoven een binnenstad die sterk door studenten gekleurd wordt, zoals Delft, Utrecht en Leiden die wel hebben. De tegenwerping of de 10%-maatregel daar iets mee te maken kan hebben, roept enige irritatie op.
Welschen: ‘Als je je afvraagt wat je aanmoet met de negatieve effecten van kamerbewoning - overigens lang niet alleen van studenten - kom je tot die maatregel. Niet om studenten te plagen, maar om te voorkomen dat mensen die daar graag blijven wonen, gedwongen worden te vertrekken. Daardoor zouden allerlei verhuursituaties ontstaan waar studenten ook niks aan hebben. In Delft en Utrecht domineren studenten het wonen ook. Rijen fietsen voor oude, hoge woningen, waar ze met grote groepen inzitten. Misschien levert het type huisvesting daar minder problemen op. In Eindhoven kom je snel in echte woonbuurtjes met laagbouw, voortuinen et cetera. Daar zit je heel snel met gezinnen met kinderen, met mensen in ploegendienst; ook op loopafstand van het centrum. Steden als Utrecht en Delft hebben wat dat betreft een andere opbouw. Maar er is een permanente discussie over de 10%-maatregel. We moeten met de woningbouwverenigingen en de SSHE zorgen dat er voldoende kamerbewoning bij het centrum is. Als die niet aan die produktie kunnen voldoen, wordt de druk om de maatregel af te schaffen steeds groter. Het gaat uiteindelijk om het vinden van een fatsoenlijke kamer voor een fatsoenlijke prijs. Volgens mij werkt dat hier, al kan het beter. Als ik in andere studentensteden zie hoe ze daar enkele maanden in caravans bivakkeren, dan kan de woonsituatie hier niet echt slecht zijn.’

Gesteggel
Een ander brandpunt was het Virusfestival. Welschen vraagt zich echter af hoeveel studenten zich werkelijk druk maakten ‘omdat het eventjes duurde voor Virus verder kon.’ Welschen: ‘Het was vervelend dat het zo liep, maar het kon even niet anders. Als het gaat om de structurele zaken die de gemeente onderneemt voor studenten, zou het probleem van het Virus-festival eigenlijk geen rol mogen spelen. We werken bijvoorbeeld aan de Kanaalstraat ook met geld mee. Het enige probleem in dat project ging over 30.000 gulden voor brandwerende voorzieningen. Daar is lang over gesteggeld, maar we hebben onze bijdrage geleverd.’
Welschen vervolgt: ‘De beelden hangen samen met communicatie. Dat doen wij lang niet altijd goed. Voor Virus lag het simpel: wij hadden afspraken met de buurt over het aantal evenementen. We reageren niet op iedereen die vraagt ‘Mogen wij er effe wat organiseren’, met ‘Je mag daar even wat’. Als uitgangspunt voor evenementen hanteren wij de stelling: ‘Het gaat door en wij denken mee’. Wij blokkeren nooit iets, tenzij we erg twijfelen over de organisatorische capaciteit, als het dwars op een ander evenement zit, of als het zich buiten de afspraken die met de buurt gemaakt zijn beweegt. Afspraken met de buurt moeten gewoon goed lopen. Er bestond voor ons maar één belangrijk punt: we willen die afspraken nakomen. Op ongeveer hetzelfde moment dat Virus zekerheid moest hebben, was er geen zekerheid over het Eindhoven Festival. Oòk niet over een fatsoenlijk overleg met de buurt. Als je dan plotseling met een deadline wordt geconfronteerd, kan het best zijn dat we het besluit toch moeten uitstellen. Als er dan veel publiciteit van komt, zij dat zo. Dat is bij Virus gebeurd.’ C’est le ton quit fait la musique.