Dienst Overige Zaken

Wat anders

Mijn Ajax-sokken, die ik gisteren de hele dag droeg, liggen weer in de wasmand. Mijn verhandeling over de grootte van een bureau, nodig om een faculteit effectief te runnen, werd door een collega geschrapt. Mijn mening over centrale versus decentrale technische dienstverlening is vandaag verstuurd naar het college van bestuur. Het onderwijs in de materiaalkunde is eergisteren weer eens geregeld. Mijn twee lezingen voor het PPS-congres in Sorrento, volgende week, zijn net klaar.
Ik zou het dus met u kunnen hebben over mijn vriend, die zich met een oranje-rood geverfd hoofd en met een komkommer in zijn aars naakt heeft opgehangen. Dit frequent in het boek Voetballen in 1860 van Oë terugkerende beeld begreep ik pas op Heathrow, waar ik te vroeg uit de jaarlijkse Moretonhampstead-conferentie terugkerend, temidden van vier vervreemdende zaktelefonerende Fransen een pint drinkend (en toen nog maar een), me opeens herinnerde dat de Japanse komkommers ongeveer een kwart van de grootte hebben van de gemiddelde Nederlandse. Ook zou ik u kunnen vermaken met onderwerpen van die conferentie, zoals de analyse van de DNA-sequentie in spindraden, de fullerenen (koolstof voet- en rugbyballen), de catenanen (in elkaar geringde moleculen), of de driedimensionale structuren die gebouwd werden met stukjes vertakt DNA. Ik zou het dan willen hebben over de pracht van de getoonde plaatjes, het niet-aflatend enthousiasme van de wetenschappers, over de totale yield van één femtomol na vijf jaar synthese (voldoende om -toen ik begon- elke wereldburger één molecuul te geven, volgens de niet uit het veld te slane spreker) en over de voorgestelde toepassingen: sensors, controlled release en processing aids. Ook aan dit laatste herkende ik mijn collega Bert Meijer, die met zijn dendrimeren op dit congres niet had misstaan.

Ik wil het echter even hebben over wat anders. Dinsdagavond keken we teevee. De hele avond. Naar het Songfestival. Niet omdat dat moest. Maar omdat we dat altijd doen als we er toevallig zijn op dinsdagavond als het Songfestival er is. Nadat de eerste vijf liedjes waren geweest, en ik Engeland gemist had (‘jammer hoor pa, ze hadden van die korte rokjes’, ‘geeft niets hoor H. ze waren kei-oud’), was ik er al weer flauw van en riep na de eerste drie gezongen zinnen van een nieuw liedje: ‘Dat wordt niets, plaats 21 hoogstens.’ Twee liedjes verder begon mijn ijverige dochter J., die zich blijkbaar ook verveelde, die voorspellingen te noteren. Ik had geen flauw idee wat er telkens nog moest komen, of welke plaatsen er nu precies nog open waren (17 al vol? Vul dan maar iets in de buurt in dat nog open is). Na afloop vergeleken we het resultaat met de echte uitslag. Ik vond dat ik het merkwaardig goed had gedaan: werkelijke uitslag (voorspelde uitslag): 1 (4), 2 (2), 3 (1), 4 (14), 5 (11), 6 (6), 7 (7), 8 (5), 9 (12), 10 (23), 11 (9), 12 (18), 13 (20), 14 (22), 15 (21), 16 (13), 17 (3), 18 (19), 19 (10), 20 (17), 21 (16), 22 (15), 23 (8).
Omdat het maar 23 (gehele) getallen waren, zette ik ze, om dat goede gevoel te toetsen, ook nog maar even tegen elkaar uit, zie plaatje 1. Het leek nergens op. De getrokken lijn leverde een correlatiecoëfficiënt van 0.44. Dat is dus niets. Iets langer kijkend leek me zelfs een negatieve correlatie, met lijnen onder -45o in plaats van één onder 45o, bijna nog beter (een cirkel had ook gekund), zie plaatje 2. Hoe kon ik mijn goede gevoel, alleen maar naar de getallen kijkend, nou bevestigd zien? Logaritmisch uitzetten? Dat leek me niet zinvol voor getallen tussen de 1 en de 23. Na enig turen snapte ik het. Of iets nu 17de of 23ste werd deed er niet zoveel toe. Dat was toch niets. Naarmate we dichter bij de eerste plaats komen, wordt echter de toegestane marge kleiner. Dat is weergegeven in plaatje 3. Ik blij. De puntjes passen erin. Mijn goede gevoel is zichtbaar gemaakt.

Han Meijer

In de rubriek ‘Dienst Overige Zaken’ schrijven prof.dr.ir. J.D. Janssen, prof.dr. P.J. Lemstra, prof.dr.ir. H.E.H. Meijer, dr. J.W. Nienhuys, drs. M. Pieterson, prof.dr. F.W. Sluijter, drs. A.J. Vervoorn en dr.ir. E.G.F. van Winkel.