Informatica in Nederland goed tot zeer goed

van De Redactie & HOP
De universitaire informatica-opleidingen in Nederland zijn de laatste jaren kwalitatief volwassen geworden. Dat blijkt uit het jongste visitatierapport dat deze week is verschenen. Toch heeft de commissie wel kritiek. Saillante uitspraken bevat het rapport over het verschil tussen technische en ‘gewone’ informatica-opleidingen. De eersten - bij de TU’s en in Groningen - zijn onlangs met een jaar verlengd. Toch kon de commissie weinig verschil tussen beide groepen vinden. Beide waren tot nu toe, met hard werken, in vier jaar te doen. Beide leiden op voor dezelfde beroepen. En de nieuwe ingenieursprogramma’s verschillen weinig van hun vierjarige voorgangers. Conclusie: òf er moet meer inhoudelijk verschil komen, òf alle opleidingen moeten een vijfde jaar krijgen om extra te schaven aan vaardigheden.
Het feitelijke studietempo ligt laag. In Leiden en Eindhoven doet men gemiddeld het kortst over de studie (5,4 jaar). In Twente, Groningen en in Amsterdam (VU en UvA) is dat ongeveer zes jaar. Deels wordt die traagheid veroorzaakt door wachttijden bij computerzalen en dergelijken. Of de studiebegeleiding ook een factor is, wordt niet duidelijk. De studie kent vooral in de propedeuse nog veel uitvallers. In Amsterdam (UvA) en Utrecht haakt zelfs meer dan de helft van de studenten voor deze mijlpaal af. Na de propedeuse haalt uiteindelijk bijna tachtig procent het doctoraal. De UvA, Groningen en Nijmegen blijven hier het verst bij achter.
Opvallend is dat bijna geen enkele opleiding de mogelijkheden van informatie- en communicatietechnologie in zijn eigen onderwijs genoeg benut. Afgezien van de Open Universiteit krijgen alleen Twente en Eindhoven hier een complimentje. Verder trof de visitatiecommissie vaak weinig aandacht aan voor zaken als communicatieve en sociale vaardigheden, zelfstandige kennisvergaring en kritisch leren oordelen (Nijmegen, Utrecht en Twente springen er op die punten het beste uit). In dat verband pleit ze ervoor dat in elke opleiding als verplicht onderdeel een of meer projecten met een vrij grote groep studenten worden opgenomen. Een goed voorbeeld vindt ze het geïntegreerd practicum in Nijmegen.
De kwaliteit van de opleidingen is in het algemeen goed tot zeer goed. De visitatiecommissie denkt zelfs dat werkgevers nog niet genoeg doordrongen zijn van het ‘kaliber’ van de universitaire informatici. Toch heeft ze wel inhoudelijke kritiek. Onderwijsdoelen zijn vaak te vaag omschreven en er ontbreken bepaalde vakken in het programma. Vooral Groningen en Leiden krijgen zulke aanmerkingen. Verder is een aantal opleidingen te smal (VU-KI, KUN, TUE, UVA-BIS) en andere zijn juist wat breed (UU, RUL).

Met betrekking tot de opleiding Technische Informatica in Eindhoven stelt de visitatiecommissie in ieder geval vast dat de afgestudeerde van deze opleiding de ir.-titel verdient. Er is dus sprake van een goed academisch niveau. Een uitzondering maakt de commissie voor de afstudeerrichtingen Informatiesystemen en Technische Toepassingen. In het basisdeel van de opleiding zijn deze richtingen nauwelijks vertegenwoordigd zodat in totaal slechts een beperkte hoeveelheid vakken op deze gebieden gevolgd kunnen worden. In het nieuwe vijfjarige curriculum (de visitatiecommiissie heeft het vierjarig curriculum beoordeeld) is dit echter verbeterd.
Elke faculteit levert vóór het bezoek van een visitatiecommissie een zelfstudie in. Zo ook voor Technische Informatica. In deze zelfstudie staat de doelstelling van de opleiding verwoord. De commissie meent dat de formulering van de doelstelling voor verbetering vatbaar is.
Het programma van de opleiding biedt een beperkt zicht op de latere beroepsuitoefening. Studenten krijgen onvoldoende zicht op de ingenieurspraktijk waarin het gaat om het ontwerpen van complexe informatiesystemen in een bepaalde context. De commissie stelt overigens wel vast dat de tweejarige ontwerpersopleiding (een onderscheidend kenmerk voor de Eindhovense opleiding -red.) zeer wordt gewaardeerd door zowel degenen die de opleiding volgen als de afnemers daarvan. In de opleiding bestaat nadrukkelijk aandacht voor ingenieursvaardigheden. Er is in het programma onvoldoende aandacht voor de schriftelijke en mondelinge uitdrukkingsvaardigheid van studenten. Met betrekking tot de studeerbaarheid merkt de commissie op dat de geprogrammeerde studielast en de werkelijke studielast goed met elkaar overeenstemmen. De faciliteiten waarover de opleiding beschikt zijn goed, zij het dat de computerfaciliteiten regelmatig moeilijk toegankelijk zijn. Delen van de beschikbare apparatuur dreigen bovendien verouderd te raken. De commissie roert onder het kopje ‘personeelsbeleid’ het punt aan dat er geen beleid bestaat op het punt van didactische scholing van de staf. Meer systematische aandacht voor de didactische vaardigheden van docenten lijkt de commissie gewenst, ook in het benoemingsbeleid.