Schuimbekken
‘Dat doe je toch niet!’ ‘Nou, het kan me geen kont schelen. Moeten ze het ook maar niet met mij doen. Wat jij Snor?’ De Snor, die zoals gewoonlijk maar met een half oor geluisterd had naar de studenten, zei: ‘Je kan het eigenlijk niet maken, maar ze moeten het ook niet met jou doen natuurlijk.’
Ongestoord door het vage antwoord van de tapper vervolgde Sander: ‘Dit was al de veertiende sinds ik in Eindhoven woon. Je rijdt er een paar maanden op en net als je begint te denken dat dit een blijvertje is... hup, is ie weg. Dat is toch niet normaal, nietwaar Snor?’ De Snor keek op uit een koelkastje: ‘Huu? Inderdaad, da’s niet normaal. Ze zijn zo weg. Vroeger wilden ze meteen gaan samenwonen, maar nu... Belachelijk.’ Het was even stil. Sander en Kees keken elkaar verbaasd aan, maar toen zei Kees: ‘Het gaat om het principe. Het boeit niet hoeveel brikkies er van jou al weggehaald zijn. Jij baalt toch ook als ze jouw fiets jatten. Dan doe je hetzelfde toch niet bij iemand anders. Dat gaat werkelijk helemaal nergens over.’ ‘Het zal me aan mijn reet roesten’, vond Sander. ‘Ik heb nou tenminste weer een fiets. En bovendien, dat ding stond nauwelijks vast joh. Met zo’n lullig cijferslotje. Die vent of die griet vraagt er toch gewoon om. Die dingen gaan bij elke combinatie open. Eén, twee, drie. Voet erop, draaien, trekken en voilà: open.’
Kees trok een verontwaardigd gezicht en wilde net met een nieuw argument komen, toen de deur openging. Kees en Sander keken automatisch op. Het was de Slak. ‘Hé hé, monsieur Escargot! Comment ça va?’ ‘Haha, wat grappig’, bokte de Slak chagrijnig. ‘Doe niet zo zuur, joh’, zei Sander, ‘je hoeft toch niet op elk slakje zout te leggen.’ Sander en Kees barstten in geschater uit, maar de Slak kon daarmee niet lachen. ‘Ja mag ik godverdomme chagrijnig zijn. Mijn fiets is alweer gejat. En ik had hem godverdegodver nog maar net drie weken.’ ‘De mijne verdomme ook!’, reageerde Sander meteen. ‘Maar dan jat je er toch gewoon een terug’, zei Sander, die dacht in de kwade Slak een medestander voor zijn standpunt gevonden te hebben. ‘Je laat toch niet over je lopen.’ ‘Ik weet het niet’, antwoordde de Slak. ‘Het was wel een beetje mijn eigen schuld, want ik had hem op het station laten staan. Ik dacht: die fiets is zo oud, die jat niemand. Maar omdat ik hem nog maar een paar weken had, heb ik geen tijd gehad om een goed slot te kopen. Maar om de volgende leg ik gewoon een staalkabel heen. Dan mogen ze het nog eens proberen.’ ‘Ja op het station’, schamperde Sander, ‘en met een kutslotje. Dan vraag je er inderdaad...’ Sander stokte in zijn woorden. ‘Was jouw fiets toevallig groen met zo’n Virus-sticker op het zadel?’

Rati

Schuimbekken is een wekelijks terugkerend feuilleton over een groep studenten, die als vaste uitvalsbasis voor hun activiteiten het café De Schuimkraag hebben.