Het gaat er vooral om de hoofdlijn vast te houden

door Gerard Verhoogt

Jo Coenen is één van de hoogleraren bij de nieuwe vakgroep Architectuur. Het is zijn vierde onderwijsplaats, naast die in Aken, Karlsruhe en Lausanne. Hij staat bekend om de opvatting dat de architect niet alleen het ontwerp maakt, maar in de bouwpraktijk bij uitstek degene is die de bijdragen van anderen zou moeten coördineren en integreren, iets dat in de praktijk moeilijk haalbaar is. Of zoals hij het zelf zegt: ‘Bij het bouwen in Nederland, c.q. West-Europa, komt het architectonische aspect en de basis van het beroep van architect op de tocht te staan. Dit door het produkt- en marktgerichte materialisme, het commerciële, het management, al dat soort dingen, die voeren nu de boventoon. Alles van waarde is weerloos, wordt wel gezegd. Dat kan niet, daar moet tegenwicht geboden worden.’

Wie denkt dat met de komst van Coenen de situatie bij de faculteit Bouwkunde wel even opgelost zal worden, krijgt meteen een waarschuwing: ‘Die gedachte gaat ervan uit dat er nu niets zou zijn. Ik wil de indruk vermijden dat het wel even gemaakt zal worden, als ik aan de slag ga.’
In een openhartig en ‘absoluut positief’ gesprek tussen Coenen, ir. Sjoerd Soeters, ir. Rudie Uytenhaack, ir. Wim Quist en de huidige en komende rector en het college van bestuur bleek dat de lijn van de integratie in Eindhoven moet worden gehandhaafd. De vraag is alleen: hòe.

Spitwerk
Coenen, die vooralsnog voor twee maal een half jaar naar de TUE komt: ‘Het aantal uren voor onderwijs, afstuderen, begeleiding en dergelijke blijkt compleet afhankelijk van de hoeveelheid onder-zoeksuren en het geld dat ter beschikking wordt gesteld. Of dat voldoende is, zal ik uitzoeken. Het onderwijs moet gegeven worden: dat vereist tijd. Vandaar dat ik wil onderzoeken hoe de onderwijsstructuur is, inhoudelijk en didactisch, en hoe die aangepast zou kunnen worden; want er ligt al een fundament van jaren. Aan de hand daarvan moeten er conclusies ge-trokken worden. Ik ga dus niet meteen voor de banken staan, maar ben vooral op de achtergrond met spitwerk bezig.’ Hoe kijkt hij tegen het Architectonisch Ontwerpen aan? Coenen: ‘Het betekent dat je van vele markten thuis moet zijn. Ook de andere, niet-architectonische ontwerpers moeten de diepte in en bij elkaar te rade gaan. De vraag is met welke hoeveelheid en in welke mate. Welwillendheid is daarvoor een vereiste, niet alleen met de mond beleden, maar ook daadwerkelijk. Vaak is dat geen kwestie van niet wìllen, maar van niet kùnnen door de tijdsklem. Ik denk dat de moeilijkheden mede zijn ontstaan door de bezuinigingen. Ik zal dan ook met vele andere mensen willen spreken, niet alleen uit de architectuurhoek. Mijn besluit nam ik ook omdat ik velen van hen ken en ik weet ook dat je daar goed mee kan omgaan. Er hoèven geen ‘fouten’ uit voort te komen. Het gaat er vooral om de hoofdlijn vast te houden. Misschien kan ik helpen door de dialoog weer aan te gaan. Mensen met ervaring moeten nu de daad bij het woord voegen. In die zin kan ik van dienst zijn, denk ik.’