De Wilt prikt en steekt op studiedag U-raad

door Fred Gaasendam

De voorzitter van het college van bestuur, dr.ir. Henk de Wilt, plaatste tijdens een studiedag van de U-raad een aantal kritische kantteke-ningen bij de huidige besturingscyclus van de TUE. Hij wil geen breuk met het verleden. De TUE moet echter de vrijblijvendheid die het beleid tot nu toe gekenmerkt heeft laten varen.

Een werknemer die van bedrijf verandert, zal in zijn nieuwe omgeving altijd de blikken op zich gericht voelen. De collega’s zijn namelijk, normaal gesproken, altijd nieuwsgierig naar de mening van die nieuwkomer over het bedrijf zelf. Na verloop van een aantal jaren treedt er immers een bepaalde bedrijfsblindheid op, waardoor werknemers een minder goed oog krijgen voor de deugden, maar vooral voor de ondeugden van hun eigen onderneming. Observaties van nieuwkomers worden dan ook bijna altijd gekoesterd door organisaties.

Bespiegelingen
Afgelopen maandag hield de universiteitsraad een studiedag voor zijn leden. Op het programma stond onder andere een gedachtenwisseling met het college van bestuur over de besturingscyclus, de bestuurlijke procesgang en de VSNU-structuur. Henk de Wilt, voorzitter van het CvB, gaf als nieuwkomer enige bespiegelingen over de bestuurlijke procesgang van de TUE ten beste. De Wilt benadrukte overigens in zijn betoog dat zijn opmerkingen ‘op dit moment niet verplichtend’ zijn. Hij had zijn observaties nog niet diepgaand met de andere leden van het CvB besproken, laat staan met de diverse gremia in de TUE. Een observatie van de voorzitter is nog niet noodzakelijk een wet, zo kon uit zijn woorden opgemaakt worden. Maar: ‘We moeten het eens zijn dat we over bepaalde zaken moeten discussiëren’, zo merkte hij meermalen tijdens zijn betoog op. Zelf had hij genoeg ideeën voor discussiepunten.

Differentiërend
Zijn verhaal borduurde in feite voort op een analyse van de huidige besturingscyclus door ir. Joris van Bergen van het CvB. De besturingscyclus kent onderdelen als de missie, het ontwikkelingsplan, het Integraal Allocatiemodel en de begroting.
Hij wandelde in gedachten langs de diverse onderdelen van de cyclus, terwijl hij ondertussen kritische kanttekeningen plaatste. ‘In onze missie staat op dit moment duurzame ontwikkeling genoemd’, zo merkte hij op. ‘Een interessant punt, maar is het differentiërend? Het staat immers ook in de missie van Delft en Twente. Het is mijns inziens altijd nuttig om, rekening houdend met de veranderende maatschappelijke werkelijkheid, steeds te blijven nadenken over het profiel dat we zullen nastreven. Je kunt dat overigens natuurlijk niet zomaar even veranderen, want dat profiel wordt in feite gedragen door alle medewerkers die in de universiteit werken.
We hebben ook de term ‘internationaal’ in de missie staan. Dat is volstrekt niet differentiërend, want dat heeft iedereen in zijn missie staan.
Maar misschien is het verstandig om, voor we wat gaan veranderen, eerst eens na te denken wie nu eigenlijk onze concurrenten zijn. Is dat Delft? Is dat Twente? Of zijn het de bèta-faculteiten? Of misschien Aken? Leuven? Misschien is het beter om voor onderwijs over het concept ‘euregionalisatie’ na te denken, dan over het totaal niet differentiërende woord ‘internationalisatie’.’

Ondenkbaar
‘Ik heb niet gezegd dat we de missie gaan veranderen’, zo ging De Wilt verder, ‘maar het is wijs om met een zekere regelmaat, kijkend naar de buitenwereld, je dit soort dingen af te vragen.’
Het CvB zal zichzelf nog dit jaar dit soort vragen stellen, met als resultaat dat er rond de jaarwisseling ‘nieuwe gedachten’ over het strategisch plan het licht zullen zien.
De besturingscyclus zou naar het idee van De Wilt heel wat minder vrijblijvend benaderd moeten worden. ‘Dus niet een verzameling intenties, die iedereen altijd wel heeft en die altijd wel waar zijn, maar een verzameling intenties die hun weerslag vinden in actieplannen. Intenties bovendien die toetsbaar zijn en een prioriteitsvolgorde kennen. Als je het instellingsplan van nu leest, is het ondenkbaar dat wat er staat ook allemaal uitgevoerd kan worden.’
In de eerste helft van het volgende jaar gaat het CvB met de faculteiten praten om nieuwe meerjarenplannen af te spreken, waarin prioriteiten aangegeven zijn ten aanzien van de daarin opgenomen plannen. Ten aanzien van het Integraal Allocatiemodel merkte De Wilt op dat het CvB meer dan in het verleden zal streven naar een model waarin minder middelen beschikbaar komen via de reguliere verdeling en een groter deel van de middelen via onderhandelen met de faculteiten. Mogelijk zal het CvB aangeven wat ermee dient te gebeuren.
‘Want’, aldus De Wilt, ‘het college van bestuur bestaat bij de gratie van het feit dat de TUE meer is dan een confederatie van facul-teiten. Als je dat gelooft, zal het CvB ook middelen moeten hebben. Als je dat niet gelooft, dan hoef je geen college van bestuur te hebben.’