Materiaalbesparing mogelijk door optimale vormgeving

door Ilse Schuts

Dinsdag 3 september verdedigde John Olie zijn proefschrift A typology of joints, supporting sustainable development in building. Reden voor de start van dit onderzoek was het gebrek aan een consistente theorie omtrent de bouwkundige aansluiting. Hij voltooide dit werk in vier jaar, terwijl ook op zijn architectenbureau de dagelijkse gang van zaken gewoon doorging; een uitzonderlijke situatie dus. Eén van de drijfveren van Olie: ‘Als het een automatisme is om elke aansluiting nader te bekijken, dan is het hele gebouw beter te begrijpen.’

Als je een wetenschappelijk stuk zou willen beschrijven als ‘het navolgbaar, reproduceerbaar vastleggen van regels’, dan was Vitruvius één van de eerste wetenschappers. Hij beschreef een reproduceerbare manier voor het samenstellen van bouwkundige delen. John Olie vervolgde deze weg met zijn proefschrift, waarin hij principes vaststelt van bouwkundige aansluitingen. ‘Ik geloof niet in dè oplossing’, zegt Olie. ‘Het is bewezen in de bouwpraktijk dat iedere partij zijn eigen standaard detail heeft. Daarnaast is iedere situatie uniek, en niet te vergeten verandert de mening van de vormgever.’ Olie is van mening dat het bedenken van bouwkundige aansluitingen niet alleen een proces moet zijn van trial and error, er moet ook ontwikkeld worden. Met het toepassen van de door hem ontwikkelde methode is elke aansluitingsvariant steeds weer een stukje beter dan de vorige.

Grammatica
Olie heeft de kozijnaansluiting gekozen als case. Het gat in de wand is namelijk het meest complexe detail van een gebouw. Olie beweert dat je de overige bouwkundige aansluitingen ook beheerst als je de kozijnaansluiting goed kunt oplossen. Nadenken over deze aansluiting wordt volgens hem angstvallig vermeden, vandaar dat er diverse standaard details zijn bedacht. In beginsel bestaat zo’n aansluiting uit de hoofdcomponenten muur, glas en kozijn. Echter door de verscherpte normering is het kozijndetail in de loop van de jaren steeds verder opgewaardeerd door het toevoegen van steeds meer materialen. Er is niet nagedacht over de vormgeving van de hoofdcomponenten. ‘Om aan de gestelde eisen te voldoen moeten we streven naar een uitsluitend gebruik van de hoofdcomponenten’, aldus Olie, ‘pas als we uitontwikkeld zijn in de vormgeving, dan pas ga je materiaal toevoegen.’ Om zijn gelijk te illustreren geeft Olie een simpel redeneerschema: ‘Ecologie = economie: zowel de duurzame bouwer als de aannemer zal kiezen voor een aansluiting met zo weinig mogelijk delen.’
Volgens Olie is er een goede vergelijking te maken tussen de opbouw van een taal en die van een gebouw. Door de manier waarop je met de grammatica omgaat, onderscheidt een gewoon stuk tekst zich van literatuur. En telegramstijl is erg saai. Het kenmerk van standaard oplossingen in de bouw is vaak die telegramstijl, of ze zijn juist langdradig. Bouwkundige aansluitingen vergelijkt Olie met woorden. ‘Je moet de woorden kennen om het verhaal te kunnen begrijpen, dus als de details goed in elkaar zitten is het gehele gebouw beter te begrijpen.’

Broodprojecten
Duurzaam bouwen is er bij Olie met de paplepel ingegoten. Hij studeerde in 1979 af bij prof.mag.arch.ing. Peter Schmid, één van de eersten in Nederland die zich bezighield met duurzaam bouwen. Echter het werk wat hij vervolgens deed bij de architectenbureaus EGM en INBO bood hem te weinig speelruimte wat betreft het duurzaam bouwen. Daarom startte hij in 1982 een eigen bureau met twee studiegenoten, resulterend in ‘ARCOS architekten’.
‘In die tijd stak het duurzaam bouwen de kop op’, aldus Olie. ‘Echter alleen energiezuinigheid werd een item door de energiecrisis, terwijl de materiaalkeuze ook belangrijk is voor de duurzaamheid.’ De ontwerpen van Olie bevatten dus bij voorkeur ook een duurzame materiaalkeuze. Dit werd, zeker toentertijd, niet door alle opdrachtgevers gewaardeerd. Zo werkte ARCOS aan een mix van projecten, enerzijds de duurzame gebouwen en anderzijds de zogenaamde ‘broodprojecten’ om aan het werk te blijven. Tegenwoordig heeft het duurzaam bouwen bij ARCOS meer overwicht. Dit is te danken aan naamsbekendheid en de meewerkende tijdgeest, het duurzaam bouwen staat momenteel immers in het middelpunt van de belangstelling.
Aansluitingen fascineren Olie al vele jaren, maar door de maalstroom van de dagelijkse bureauwerkzaamheden bleef hij steeds maar weer zitten met zijn ideeë n. ‘Na een aantal jaren denk je: ‘Ik ben nog geen moer opgeschoten’.’ Prof. Schmid had het idee om een combinatie promotie en architectenbureau aan te bieden. Dit is direct goedgekeurd door de universiteit en met een derde geldstroom gefinancierd.

Puzzelstukjes
Op het eerste gezicht lijkt het alsof het proefschrift geschreven is door een theoreticus, gezien de inhoud en de omvang van het werk. Het onderzoek is echter geboren vanuit het hart van een vormgever, maar ook geschreven voor andere partijen. Olie staat met zijn praktische ervaring midden in de bouwwereld en hij weet waarover hij praat. Hij houdt van werken in teamverband, maar omdat de andere partijen vaak niet verder denken neemt hij als vormgever de taak op zich om alle delen samen te brengen. ‘De winst van het duurzaam bouwen zit ‘m in de vormgeving’, aldus Olie, in samenspraak met Schmid. ‘Het kostenplaatje komt er heel anders uit te zien als we aansluitingen anders gaan benaderen in de bouw. Het is dus de hoogste tijd om het juiste materiaal de juiste vormgeving te geven. Echter als je de aannemer een nieuwe oplossing voorlegt zal hij zeggen: ‘Ik ben geen producent’, en de producent zegt: ‘Zeg maar wat ik moet maken’. Dus het is de taak van de vormgever om de puzzelstukjes in elkaar te passen.”

Vraagtekens
Het onderzoek heet nu af te zijn, maar het is tevens het begin van een nieuwe fase. Deze gaat in drie richtingen. Allereerst is er een vertaling nodig van het theoretische proefschrift naar een handboek voor onderwijs en architecten/tekenaars. Een tweede weg is al ingeslagen tezamen met een producent. Er zijn plannen om de abstractie van de typologische aansluiting te vertalen in een 3D-model, deze te bouwen en te beproeven. Het derde plan is om de ontwikkelde methodiek tegelijkertijd met de huidige automatisering in te voeren, dit zal echter vele jaren gaan kosten.
Net zoals bij vele andere bouwkundige proefschriften worden ook hier weer vraagtekens gezet bij de wetenschappelijkheid van het onderzoek. Volgens dr.ir. Martin de Wit van de afdeling Fysische Aspecten van de Gebouwde Omgeving, met wie Olie de laatste jaren regelmatig van gedachten wisselde, kun je het onderzoek vergelijken met een wiskundig onderzoek. Het is een ontwikkelde methode waarbij je je afvraagt: ‘Is het nu wetenschap of slechts een middel om de wetenschap te dienen?’. Er staan zeker nog dingen in die uit de losse pols zijn geschud’, aldus de Wit. ‘Dat is logisch gezien de achtergrond van Olie als vormgever, echter het maakt de methode er niet slechter op. Je mag dit onderzoek ook niet vergelijken met een fysisch onderzoek, dat zou appels met peren vergelijken betekenen. Het is geen kwestie van een meetopstelling bouwen om vervolgens te meten. Het is een doorbraak op het gebied van bouwkundige aansluitingen om wetenschappelijk te werk te gaan. Laat het een aanzet zijn om het detailleren te verwetenschappelijken.’