Wijsberige
Poeh beschrijft zichzelf herhaaldelijk als ‘een Beer met een Heel Klein Beetje Verstand’. De Wijsbegerige Beer doet dit niet om zijn Wijsberige achtergrond te ontkennen, beweert Williams. Poeh doet in wezen niets anders dan de Socratesiaanse traditie van vragenstellen voortzetten. Uit de geschriften bleek namelijk dat deze Griekse wijsgeer voortdurend onwetendheid veinsde bij zijn beroemde confrontaties.
De rationalisten hadden eveneens geen geheimen voor de Zeer Scherpzinnige Beer. Zeventiende-eeuwse rationalisten als Descartes, Spinoza en Leibniz vertrouwde in de macht van louter rede om de macht van het heelal te ontdekken, weet Williams moeizaam te beschrijven. Poeh kan daarentegen hun filosofie kort en krachtig illustreren. Hij gebruikt daarvoor de beeldspraak van zijn Lievelingskostje Honing: ‘De enige reden waarom je een bij bent is dat je honing maakt’. Uiteraard heeft de Beer ook kritiek op de denkbeelden van Descartes cum suis. Hij laat dit de buitenwereld weten middels zijn vlijmscherp commentaar: ‘Maar met bijen weet je nooit’.
Wittgenstein
Williams laat de geschiedenis van de wijsbegeerte aan de lezer voorbijtrekken. De oude Grieken (Plato, Aristoteles e.a.), de zeventiende-eeuwse rationalisten, de Britse empiristen (van Locke tot Mill). Wanneer Williams bij zijn hoofdstuk ‘Poeh en de Britse empirische traditie’ belandt (Russell, Ayer, Popper, Wittgenstein) raakt hij in een lastig parket. Immers deze filosofen hebben uitgebreid de kans gehad om uit Poeh’s werk te putten. De schrijver stapt hier echter overheen.
Poeh blijkt overigens een uitstekende toelichting te verschaffen op Wittgenstein’s opmerking: ‘De betekenis van eenvoudige tekens (woorden) moet ons verklaard worden, willen wij ze begrijpen.’ Vergelijk het met het citaat: ‘Wel’, zei de Uil, ‘de geijkte procedure in zulke zaken is de volgende....’ ‘Wat wil dat zeggen, gekke proosduur?’, vroeg Poeh. ‘Want zie je, ik ben een Beer met maar een Heel klein Beetje Verstand, en van lange woorden raak ik in de war.’ ‘Het wil zeggen: dat wat er gedaan moet worden’. ‘Goed, als het dàt betekent, dan heb ik er vrede mee’, zei Poeh nederig. Onbegrijpelijk dat vele Ursinologen naar dit citaat verwijzen als bewijs van Poeh’s linguïstische beperkingen, fulmineert Williams.
Schriftgeleerde
Na deze late vertegenwoordigers van het empirisme maakt auteur Williams weer rechtsomkeer in de tijd, om terug te grijpen op de Duitse filosofen Kant, Hegel en Nietzsche. Van deze laatste wijsgeer kenmerkt zijn ‘Aldus sprak Zarathustra’ zich door vele Poehiaanse verwijzingen. Wat te denken van het hoofdstuk: ‘Het honingoffer’ of watertandende citaten als ‘Gele, witte, fijne, ijskoude gouden honing’. Tot slot komt het existentialisme aan bod, met als vertegenwoordigers Marcel, Heidegger, Sartre en Camus.
John Tyerman Williams behandelt de twee boeken van Poeh als een schriftgeleerde. Citaten van de Belangrijke Beer en zijn vriendjes in het bos worden zorgvuldig tegen het licht gehouden. Williams gebruikt het gedachtengoed van allerlei filosofische scholen als commentaar bij die citaten. De stijl van een schriftgeleerde maakt het werk af en toe taai. De citaten uit Poeh vormen dan prettige en lichtvoetige intermezzo’s. De tekeningen uit Poeh en de Filosofen zijn orginele illustraties van Ernest Sheppard.
Poeh en de Filosofen; John Tyerman Williams; 192 pagina’s, geïllustreerd; uitgeverij Sirius en Siderius, Den Haag 1996; ISBN 9064411069; fl. 24,50
Basisprincipes
Leidinggeven bestaat volgens Allen uit slechts zes basisprincipes: doelen stellen, organiseren, motiveren, mensen ontwikkelen, communiceren, meten en analyseren. Als het ergens fout gaat, komt dat omdat er gezondigd wordt tegen een van deze fundamenten. Winnie-de-Poeh en Management verhaalt in de typische stijl van het orgineel over de zes basisprincipes.
‘Man-age-ment. Dat is wel een heel lang woord.’ Poeh peinsde. ‘Bedoelen ze daar iets goeds mee, zoals eh...Honing?’ Van ieder principe legt Allen de belangrijkste regels uit. ‘Zijn daar regels voor?’, vroeg Poeh. ‘Ik hou wel van regels. Dan weet ik of ik iets op de goeie manier doe.’
Zo bestaan er bijvoorbeeld zes regels voor effectieve communicatie: communiceren is uitwisseling van informatie; deze informatie moet duidelijk en volledig zijn; deze informatie moet zinvol zijn voor degene die hem ontvangt; vraag om bevestiging als de verschafte informatie begrepen is; hoe meer verschillende manieren van informatie geven, hoe duidelijker, mits consequent. ‘Ik zou zo denken’, zei Poeh, ‘dat het uit twee delen bestaat.’ ‘Dat is indisputabel’, zei Uil. ‘Zelfs oppervlakkige observatie wijst uit dat er ongetwijfeld een initiële declaratie is en dan een finale frase.’ ‘O’, zei Poeh, ‘ik dacht dat het uit twee delen bestond.’
Allen behoudt de stijl die Poeh’s orginele auteur Mills zeventig jaar geleden al gebruikte. Hoewel geschreven als een kinderboek wordt het zeker niet flauw. Het leest juist wel prettig weg. Ook Winnie-de-Poeh en Management gebruikt de orginele tekeningen van Sheppard.
Winnie-de-Poeh en Management; Roger E. Allen; 187 pagina’s, geïllustreerd; uitgeverij Sirius en Siderius, Den Haag 1995; ISBN 9064411050; fl. 27,50
De Tao van Poeh; Benjamin Hoff; 168 pagina’s, geïllustreerd; uitgeverij Sirius en Siderius, Den Haag 1984; ISBN 906441064X; fl. 22,50