Woordenboek
De communicatie ‘van-mens-tot-mens’ bestaat uit een aantal deelaspecten. Voordat iemand iets tegen zijn gesprekspartner zegt, moet aan een aantal voorwaarden voldaan zijn. De spreker moet ten eerste in staat zijn de wereld om hem heen onder te verdelen in relevante dingen. Het ding waarop hij zit, het spul dat uit de kraan komt, dat doorzichtig geval tussen ‘buiten’ van ‘binnen’. De spreker moet een woordenboek in zijn hoofd hebben, die de betekenis vervolgens koppelt aan een bepaald woord. Stoel, water, raam. Daarna giet de spreker de gewenste woorden in een bepaalde volgorde: de syntax. Zo kan in het Nederlands de zin ‘Ik niet hem zien’ niet, maar in het Frans bijvoorbeeld wel. En tenslotte moet de spreker de mogelijkheid hebben de boodschap over te brengen, hij moet de juiste geluiden weten te produceren.
Er bestaan in de wetenschap verschillende scholen om de menselijke communicatie te verklaren. Een zoekt de oorsprong in een plotselinge dan wel geleidelijke genetische mutatie. Op een gegeven moment bleek de mens daardoor in staat om te praten, zowel qua intelligentie als spraakvermogen. Taal is ons dus aangeboren, volgens deze verklaring. Dit betekent echter wel dat veranderingen alleen plaatsvinden volgens het proces van genetische evolutie. Aanpassing kan dan alleen van generatie op generatie en dat kost veel tijd. Het laat zich ook niet rijmen met de realiteit van alledag. De gesprekken van nu klinken toch heel anders dan die van enkele jaren terug.
Interactie
Steels zoekt het ergens anders, namelijk in de zogenaamde evolving complex adaptive systems. Zo’n systeem bestaat uit een aantal individuele deelnemers die in staat zijn te leren. Het systeem kan zich zo aanpassen aan veranderingen, zonder controle van bovenaf. In het leven van alledag zijn wij die deelnemers. In Steels’ nagebootste wereld, het Brusselse laboratorium voor Artificiële Intelligentie, rijden legorobots rond. Taal zit volgens deze hypothese niet in de participanten zelf, maar het zweeft in het systeem. Niemand heeft er controle over. Sterker, niemand bezit een volledige handleiding, dus het onderzoeken van een individu heeft geen zin. De taal zit ‘m in de interactie. Het onderzoek van Steels laat daarom enkele robots met elkaar communiceren.
Iedere legowagentje heeft slecht een eenvoudig setje instructies. Zo moet het ten eerste een woord kunnen vormen. De robot verzint bijvoorbeeld ‘TR’ voor het kenmerk ‘groot en zwaar’. Het moet ten tweede een woord kunnen overnemen. Als twee wagentjes ‘klein en rond’ bedoelen en de ene noemt dat ‘ZL’, dan moet de andere dat ook gaan gebruiken. Tot slot moeten zij het succes bijhouden dat een bepaalde interactie oplevert. Zo blijven uiteindelijk de beste associaties bewaard. Steels heeft aangetoond dat als tien verschillende robotjes vijf verschillende woorden hebben voor een betekenis, er uiteindelijk ook maar één woord overblijft. Het systeem organiseert zichzelf, als het ware. Met deze smalle basis aan instructies blijkt veel mogelijk. Nieuwe wagentjes kunnen zonder problemen het systeem binnenrijden. Uitgerust met dezelfde instructies leren ze net zo snel als hun collega’s. De onderzoekers kunnen ook eenvoudig nieuwe eigenschappen toevoegen. Mits de robots ze kunnen detecteren, verzinnen ze er gewoon een nieuw woord voor.
Uiteindelijk zou dit soort onderzoek licht kunnen werpen op het ontstaan van de taal. Veel werk moet nog gebeuren. Want gesprekken tussen mensen bestaan uit meer dan het uitwisselen van losse woorden. Maar het begin is er.
Professor Luc Steels komt op uitnodiging van Studium Generale naar Eindhoven om een lezing te geven over zijn onderzoek. Hij zal spreken op woensdag 2 oktober in de blauwe zaal van het auditorium, van 11.45 tot 13.00 uur.