Het product van een voorbij tijdperk:
tien jaar studiefinancieringswet

door Hanne Obbink HOP

Afgelopen dinsdag was het precies tien jaar geleden dat de wet op de studiefinanciering van kracht werd. ‘Het product van een voorbij tijdperk’, schreef een wetenschapper onlangs. Maar hoewel de wet wortels had in de jaren zeventig en achterhaald leek in de jaren tachtig, zal die de jaren negentig wel overleven. Drie betrokkenen van destijds blikken terug op het ontstaan van het stelsel van de toekomst. ‘Een nieuw stelsel? Niet nodig.’

Uiteindelijk deed minister Deetman in 1986 wat vele van zijn voorgangers niet gelukt was. Want met het invoeren van een nieuw studiefinancieringsstelsel maakte hij een einde aan een discussie die al anderhalf decennium duurde. De toon was gezet in de roerige jaren zestig. Studenten gingen de straat op voor een ‘studieloon’. Een student, betoogden zij, was een ‘intellectueel arbeider’, in wezen niet anders dan een fabrieksarbeider. Hij verrichtte zijn arbeid in dienst van de maatschappij, en daar moest een door de maatschappij opgebracht loon tegenover staan.

Armlastig
Die gedachte is door de politiek nooit serieus genomen. Maar een schaduw ervan, het begrip ‘ouderonafhankelijkheid’, is in de jaren zeventig desondanks de discussie gaan overheersen. De ‘rijksstudietoelagen’ van destijds waren geheel afhankelijk van het inkomen van de ouders. Alleen wie armlastige ouders had, kreeg geld; maar wie rijke ouders had, moest zijn hand bij hen ophouden. Dat was uit de tijd, bedacht men in de loop van de jaren zeventig. Studenten zijn volwassen mensen, en het sloeg dus nergens op om hun inkomen afhankelijk te maken van wat hun ouders verdienden. In Deetman’s stelsel werd die gedachte verwezenlijkt, zij het maar ten dele. Het gaf elke student - inderdaad: onafhankelijk van het ouderlijk inkomen - een basisbeurs. Die was hoger dan tegenwoordig, maar ook toen al niet genoeg om van te leven. Kinderen van armere ouders konden daarom een aanvullende beurs en een lening krijgen; studenten uit meer welgestelde milieus moesten - net als onder het oude regime - de hand bij hun ouders ophouden.
Voor de studentenbeweging was dat laatste reden zich fel tegen het stelsel te verzetten. Maar volgens sommigen had Deetman de oorspronkelijke gedachten over studiefinanciering beter nog verder achter zich kunnen laten. Dr. F. de Vijlder, ambtenaar aan het ministerie van Onderwijs, concludeerde deze zomer in zijn proefschrift: ‘De Wet Studiefinanciering van Deetman, met zijn hoge basisbeurzen, was een product van een voorbij tijdperk.’ Het tijdperk namelijk van de verzorgingsstaat, de tijd dat de overheid nog voor iedere student wilde - en dacht te kunnen - zorgen.

Royaal
Bert Bakker schreef tien jaar geleden als free-lance journalist over hoger onderwijs en was Deetman dankbaar voor het vele werk dat die hem bezorgde. ‘Ik heb wel eens gezegd: de enige die rijk wordt van het studiefinancieringsstelsel ben ik.’ Inmiddels verdient Bakker zijn geld als Tweede Kamerlid voor D66, met onder meer studiefinanciering in zijn portefeuille. ‘Als je er nu op terugkijkt, was het toch een royaal stelsel’, zegt hij. ‘En het vreemde is: het paste toen al niet bij de tijdgeest van die jaren, maar meer bij die van de jaren zeventig. De jaren tachtig, dat was de tijd van het eerste kabinet-Lubbers, van no-nonsense-politiek en bezuinigingen. Maar op de discussie over studiefinanciering had die sfeer geen vat.’
De oorzaak daarvan ziet Bakker in de jarenlange discussie: die liet zijn sporen na. ‘In de jaren zeventig was een hypotheek genomen op dat nieuwe stelsel. Die moest nu afgelost worden.’ Ook de verhoudingen in de Tweede Kamer zorgden ervoor dat de idealen uit een voorbij decennium een rol bleven spelen. ‘Het CDA had Lansink als woordvoerder en die is groot geworden in de jaren zeventig’, zegt Bakker. ‘De PvdA was weliswaar tegen het stelsel, maar had met Wallage wel veel invloed op de discussie; en ook die vereenzelvigde zich sterk met die oude idealen.’ Tenslotte viel er ook voor de VVD iets te halen: die kon goede sier maken met een extraatje voor welgestelde ouders. De basisbeurs viel namelijk hoger uit dan wat deze ouders onder het oude regime aan kinderbijslag kregen. ‘De studiefinanciering was één van de weinige mogelijkheden om die inkomensgroep tegemoet te komen’, verklaart Bakker de tevredenheid van de VVD.
Wat Bakker destijds niet begreep en ook nu niet kan verklaren is dat de wet geen voorwaarde stelde aan studieprestaties. Maar dat is door minister Ritzen hersteld, door het invoeren van tempo- en prestatiebeurs. ‘Studiefinanciering werd in die tijd gezien als een sociale-zekerheidsstelsel voor studenten. Maar dat is de afgelopen tien jaar veranderd. Het stelsel heeft nu veel meer het karakter van een tegemoetkoming in de studiekosten, vooral voor lagere inkomens.’

Heilig
Stond Bakker destijds aan de zijlijn, de Delftse student Rob Koenen stond middenin de discussie. Namens de studentenbond LSVb bestookte hij kamerleden met argumenten tegen Deetman’s beurzenwet. Ook maakte hij de ‘Poenflop’, een computerschijfje met de gegevens over het nieuwe stelsel, zo goed gerangschikt dat het ministerie van Onderwijs er jaloers op was. Wie zijn naam op de computer intypte, werd vriendelijk aangesproken. Maar zodra iemand de naam Deetman opgaf, liep de computer pruttelend en sputterend vast.
Koenen grinnikt, hij was zijn eigen geintje alweer vergeten. Tegenwoordig werkt hij bij KPN Research en de discussie over beurzen volgt hij niet meer. Wat hij wel weet, is dat de studiefinanciering van tien jaar geleden ‘heilig’ was vergeleken met wat studenten nu krijgen. Maar wie Deetman’s stelsel royaal noemt, zoals Bert Bakker, wordt door Koenen nog steeds op een licht honend gefluit onthaald.
‘Het is lang geleden’, zegt Koenen, ‘maar de idealen van de studentenbeweging toen zie ik niet als achterhaald, als van een voorbije tijd.’ Behalve ouderonafhankelijkheid noemt hij met name de toegankelijkheid van het onderwijs. ‘Wij wilden voorkomen dat studenten met een grote schuldenlast kwamen te zitten. Want dat schrikt aanstaande studenten af.’ De makke van Deetman’s stelsel was volgens Koenen niet zozeer dat het achterhaalde idealen nastreefde, maar dat er weinig van die idealen in terug te vinden was. De alternatieven van de LSVb kostten meer, maar dat geld kon worden terugverdiend door een academicibelasting. ‘Nu hangt het van het inkomen van je ouders af of je geld moet lenen en dus ook hoeveel je later moet terugbetalen. Ons idee was: laat van het inkomen na je studie afhangen hoeveel je terugbetaalt. Hoe meer profijt je van je studie hebt, hoe meer je betaalt.’ Zo’n stelsel vereiste echter een investering van zes miljard gulden - tegen de 3,3 miljard die Deetman ervoor had - en het idee om de belasting te verhogen was taboe. ‘Men vreesde dat dat academici naar het buitenland zou jagen. Maar dat kan je best voorkomen met regels.’ Dat was in de jaren tachtig echter al even zeer taboe als in de jaren negentig.

Eieren
Een product van een voorbije tijd? Ad Lansink (CDA) gelooft er niets van. Hij is het enige kamerlid dat tien jaar geleden het woord voerde over studiefinanciering en dat nu nog doet. Het stelsel is een beetje zijn ‘geestelijk eigendom’, zegt hij. Het was een mede door hem ondertekende motie die de studiefinanciering ooit opnieuw op de politieke agenda zette en ook de uitwerking door Deetman heeft hij van nabij meegemaakt. ‘En’, zegt hij, ‘ik ben het stelsel tot op de dag van vandaag blijven verdedigen. Met name de gedeelde verantwoordelijkheid van student en overheid maakt het een goed systeem.’
Tien jaar geleden werd hij vanwege dat standpunt nog bekogeld met eieren door companen van Rob Koenen. ‘Wallage van de PvdA stond ze toen op te zwepen’, aldus Lansink. ‘De PvdA heeft ook tegen de wet gestemd, omdat ze die niet mooi genoeg vond. Maar’, zegt hij meesmuilend, ‘het is wel een PvdA-minister die het stelsel heeft uitgekleed.’ De meeste veranderingen heeft Lansink overigens gesteund. ‘Tandenknarsend, ja, met name over de verlaging van de basisbeurs.’
Dat van studenten tegenwoordig studieprestaties gevraagd worden in ruil voor studiegeld, had daarentegen wel Lansink’s volmondige steun. ‘Dat zat aanvankelijk niet in het systeem, en dat is achteraf bezien misschien een beetje raar. Ikzelf heb ook jarenlang van baantjes geleefd, omdat ik niet hard genoeg studeerde voor een beurs.’
Wat Lansink betreft is het huidige stelsel niet zo zeer aan een bepaalde tijd gebonden en kan het nog jaren mee. Van hem mag de prestatiebeurs weer verdwijnen. Ook ziet hij wel iets in één beurs voor uit- en thuiswonenden. Maar verder hoeft er niet veel veranderd te worden. ‘De uitgangspunten zijn goed.’
Ook Bert Bakker vindt dat er met het huidige stelsel goed te werken is. ‘Met de regelknoppen die nu ingebouwd zijn, kan het eenvoudig aan veranderende omstandigheden aangepast worden. Je kan schuiven tussen basisbeurs en aanvullende beurs; je kan ook meer beurs verlenen in de eerste studiejaren en studenten later meer laten lenen.
Het debat over de toekomst van de studiefinanciering dat binnenkort begint zal, als het aan Bakker en Lansink ligt, dan ook niet tot een heel nieuw stelsel leiden.
Bakker: ‘Dat is niet nodig. En er is trouwens ook geen geld voor.’