VWO’ers moeten kijk krijgen op de karakteristiek van wiskunde

door Gerard Verhoogt

‘VWO-leerlingen zouden zicht moeten krijgen op wat wiskunde echt is en zich moeten realiseren dat veel dingen niet vanzelfsprekend zijn en dat je in de wiskunde op een geformaliseerde manier leert argumenten te leveren. Niet alle leerlingen hoeven lekker gemaakt te worden voor wiskunde, je moet ze interesseren voor zover dat nodig is, ook voor Natuurwetenschappen en Techniek, waar wiskunde een grote rol speelt.’ Prof.dr. Piet Cijsouw van de faculteit Wiskunde en Informatica is op z’n zachtst gezegd niet optimistisch over het wiskunde-onderwijs op het VWO, hoewel hij zich toch een rasoptimist noemt. Het verkeerde beeld dat leerlingen daar krijgen is één van de oorzaken voor de terugloop van studenten. De malaise in het wiskunde-onderwijs wordt op deze pagina's bekeken vanuit de universiteit en de lerarenopleiding. Eerdere artikelen verschenen in Cursor 2 en 4.

Volgens prof.dr. Piet Cijsouw willen de universiteiten van het voorbereidend wetenschappelijk onderwijs allereerst keiharde kennis: ‘Zeg maar de stof van Wiskunde A tot en met klas 4 van het VWO; de basis van wiskunde. Die moeten leerlingen gewoon beheersen, zonder daarop terug te hoeven komen. Maar we moeten ze nog regelmatig eenvoudige dingen uitleggen. Op de tweede plaats gaat het ons om zicht op het vak en de ontwikkeling daarvan, waarbij verbazing en enthousiasme voor de kracht van het vak gekweekt wordt. Dat kun je doen door een beperkt aantal onderwerpen in klas 5 en 6 uit te diepen. Velen weten nog steeds niet dat wiskunde een heel breed vak is, via combinatoriek, integraalrekening, waarschijnlijkheidrekening, tot het werken met speciale functies en nog veel meer. Het hele veld laten zien is onmogelijk en dat hoeft ook niet. Maar als je een paar dingen uitdiept, kun je wèl wat laten zien van de karakteristiek van wiskunde.’

Niet uitdagend
Kijkend naar de geschiedenis van het wiskunde-onderwijs, wordt Cijsouw er niet vrolijker op. Zelf was hij onder meer lid van de ministeriële studiecommissie Wiskunde B voor het VWO, hij was leider van de lerarenopleiding Wiskunde, Natuurkunde en Scheikunde aan de TUE en nu is hij coördinator van de tweejarige ontwerpersopleiding Wiskunde voor de Industrie.
In de tegenwoordige bovenbouw van het VWO bestaan de cursussen uit Wiskunde A, met veel toepassingen gericht op medicijnen en de gamma-wetenschappen, en uit Wiskunde B (wiskunde-technisch verdergaand en nodig voor de studie Natuurwetenschappen en Techniek). Een probleem is dat Wiskunde B de standaardstof bevat die voor de goede leerlingen niet uitdagend genoeg is. De ministeriële commissie Wiskunde B voor het VWO deed in oktober ’94 een aantal voorstellen. Die maakten het vak interessanter en gaven een indruk van het vak zoals dat zich in de wetenschap ontwikkelt. Die voorstellen werden vervolgens door het ministerie terzijde geschoven in verband met de nieuwe basisvorming met het studiehuis en de vier profielen. In het studiehuis studeren leerlingen meer zelfstandig of in groepen, en voeren in die setting opdrachten uit. Docenten geven minder klassikaal les en hebben daardoor meer tijd beschikbaar om individueel te helpen. Later kiezen leerlingen voor een profiel, bijvoorbeeld ‘Natuur en Techniek’.

Caleidoscoop
Wat betekent de invoering van de basisvorming volgens Cijsouw voor het wiskunde-onderwijs? Cijsouw: ‘Er komt voor wiskunde een enorme lijst met onderwerpen waar leerlingen even aan ruiken. Maar de ontwikkeling gaat niet verder dan twee centimeter diep. Dat maakt wiskunde voor het hele VWO tot een caleidoscoop zonder structuur, zonder zicht op het vak.’
Docenten zullen volgens Cijsouw de neiging krijgen tot één doceerstijl, waardoor het verschil dat nu tussen Wiskunde A en B bestaat, vervaagt. Daarmee krijgt ‘de’ VWO-wiskunde het karakter van Wiskunde A. In het studiehuis krijgt zelfstandig werken, rapporten schrijven en het verwerken van secundaire literatuur wel veel aandacht, en dat kan Cijsouw wel waarderen. Over de gevolgen van al deze ontwikkelingen voor de universiteiten kan hij evenwel niets zeggen: ‘We laten ons wel verrassen.’ Overigens is de algemene reactie van docenten op het studiehuis er één van: ‘Een mooi idee, maar er komt niets van terecht, het is vooral organisatorisch niet haalbaar.’

Onderzoekservaring
Cijsouw vervolgt: ‘Je zou verwachten dat docenten een open oog hebben voor ontwikkelingen binnen het vak, maar dat is niet zo.’ Waarom niet? Cijsouw: ‘De lerarenopleidingen volgen in principe de ontwikkelingen van het vak en leraren zelf zien het als een baan met een didactische opdracht. Het is ook niet helemaal eerlijk om van hun kant actie te verwachten. Een tweede reden is hun opleiding. Een deel van het lerarenbestand heeft oude MO-acten, een ander deel komt van de tweedegraads lerarenopleiding (met een eerstegraads vervolgopleiding) en die hebben geen onderzoekservaring. Een steeds kleinere groep is universitair opgeleid en heeft iets van vaktechnisch onderzoek gezien.’
De derde reden is volgens Cijsouw de nog immer bestaande grote tijdsdruk. Dat heeft het afdraaien van lesjes en het vele ‘trainen’ voor het eindexamen tot gevolg. Cijsouw: ‘Dan stel je geen vragen meer. Door de problematiek van de basisvorming zal de lesstof nòg meer getraind worden. Het gevolg is dat leerlingen nog minder enthousiast worden voor wiskunde, met minder instroom op de universiteiten voor de vakken Natuurwetenschappen en Techniek. Maar de NLO’s en de docenten hebben een onmogelijke opgave om te overzien wat universiteiten nodig hebben. De verhouding universiteit-VWO-NLO is éénrichtingverkeer geworden. Maar dan wel van beneden naar boven.’