Zeemeerminnen zonder staart in tutu’s van carbonfiber

De danseressen van de Dansacademie Brabant hebben tijdens hun uitvoering van de choreografie van Eddy Becquart te maken met benauwende omstandigheden. Benauwend in zover dat hun onderlichamen gehuld gaan in cocons van carbonfiber, die een minimale bewegingsvrijheid toestaan. Het idee mag dan van Becquart afkomstig zijn, de daadwerkelijk uitvoering ervan lag in handen van de Centraal Technische Dienst, onder leiding van ir. Peer Brinkgreve, hoofd van de stafgroep Constructie en Technologie.

De tutu’s die bij danseressen het middel omzomen, bestaan doorgaans uit fijnmazig tule. Dat is tijdens de uitvoering van de Dansacademie Brabant niet het geval. Harde, dof uitziende cocons zullen de benen van de danseressen onttrekken aan de blikken van de toeschouwers. Eddy Becquart, de artistiek leider en choreograaf van de voorstelling, wilde zijn danseressen er laten uitzien als zeemeerminnen met afgekapte staarten. Alleen, wie moest dit plan omzetten in werkelijkheid? Becquart liep verscheidene adressen af met zijn idee, maar niemand kon hem werkelijk van dienst zijn. Uiteindelijk kwam hij terecht bij ir. Peer Brinkgreve, hoofd van de stafgroep Constructie en Technologie van de CTD, die op het gebied van vezelversterkende composieten een schat aan ervaring in te brengen had. Brinkgreve zag geen probleem en ging met CTD’er Michiel van Gorp aan de slag.

formule I

In het Formule I- en speedboat-racecircuit en in de zeil- en surfwereld heeft Brinkgreve veel met composieten gewerkt. Hij bouwde onder meer veiligheidscapsules, waarin de racer geacht wordt aanzienlijke klappen te kunnen weerstaan. Samen met zijn zoon, die semi-professioneel surfer is, vervaardigde hij eigenhandig diens wedstrijdplanken. De kennis die hij daarbij opdeed, heeft hij in de loop der jaren overgebracht op de medewerkers van de CTD.
Als Brinkgreve het heeft over het werken met composieten, stelt hij veel prijs op het ambachtelijke aspect van het omgaan met dit materiaal en op een ijzeren werkdiscipline. ‘Ik vergelijk het vaak met de kennis die een dorpssmid vroeger ook in zijn bagage had’, zegt hij. ‘Niet alles hoeft zonodig tot in den treure doorgerekend te worden. Met praktische weetjes lukt het ook. Zo zijn we ook bij de cocons van Eddy Becquart te werk gegaan. Dit project bood ons een mooie gelegenheid om eens te laten zien waar we met composieten toe in staat zijn. Alleen moet je ook de discipline bezitten om na de eerste cocon, waarmee je na jouw gevoel je werk gedaan hebt, nog de drie andere te vervaardigen.’
Aan de cocons, waar intensief mee geoefend wordt, werden vanzelfsprekend de nodige eisen gesteld. Zo mochten ze zeker niet zwaarder worden dan vijf kilo, moesten ze vooral aan de bodem redelijk slijtvast zijn en dienden ze nauw om de tailles van de danseressen te sluiten zonder die te bezeren. Bij een eventuele beschadiging moesten ze uiteraard te repareren zijn. De optische kwaliteit was niet echt belangrijk, ze zouden toch in een donkere doffe kleur gespoten worden en het publiek zit immers op zeker tien meter afstand.

splinters

Michiel van Gorp, die de uitvoering voor zijn rekening nam, startte met een groot blok styrofoam, waaruit hij met behulp van een gloeidraad een zogeheten ‘plug’ vorm ging geven. Die ruwe plug werd daarna met een klos handmatig opgeschuurd in de gewenste vorm, waarna hij werd gelamineerd met zo’n acht laagjes carbonfiber en met epoxyhars opgewerkt. Tot slot werd de styrofoam van de plug verwijderd en bleef de cocon over. Brinkgreve dacht er eerst nog over om in plaats van carbonfiber kevlar te gebruiken, omdat splinters van carbonfiber, die bij een ernstige beschadiging van de cocon in de huid van een danseres zouden kunnen komen, niet te traceren zijn. Om dat te bereiken moest men echter wel erg wild te keer gaan. Daarbij is kevlar bijna niet af te werken of te repareren. Ook deed men de cocon nog in een vacuümzak, waarmee alle overtollige hars eruit gezogen werd. Over bleef een sterke, weliswaar niet zo strak vormgegeven cocon van 2,2 kilo. Ruim onder de bovengrens die Becquart had gesteld. Binnenin bracht men voor wat extra stevigheid nog een sandwichconstructie van pvc aan, en van boven kan er een stuk uitgenomen worden, waardoor de danseressen er beter in kunnen komen. Volgens Brinkgreve is de hele constructie niet iets heel bijzonders en moet men bij bijvoorbeeld instrumentenbouw een stuk omzichtiger te werk gaan. Toch kostte het maken van de vier cocons in totaal nog zo’n tweehonderd manuren, omgerekend ruim 20.000 gulden.

rekenwerk

Over de samenwerking met Eddy Becquart is Brinkgreve zeer te spreken. ‘Een zeer plezierig mens om zaken mee te doen. Iemand die een goed inzicht heeft in wat technisch wel en niet mogelijk is. Voor Van Gorp was het een uiterst verfrissende opdracht en was er de voldoening dat Becquart zo ontzettend blij was met alles wat we voor hem deden.’ Volgens Brinkgreve houdt de CTD er ook weer een schat aan ervaring aan over ten aanzien van het werken met composieten. Hij zegt: ‘We verliezen onszelf soms te veel in het rekenwerk en het fundamenteel onderzoek. De praktische kant van het werken met composieten dreigt dan wel eens vergeten te worden. Dit is een mooi voorbeeld van een object dat in een keer gemaakt moet worden en dan ook direct goed moet zijn. Je hebt geen vergelijkingsmateriaal om het ergens tegen af te zetten.’
Over Aemulatio zelf kan hij kort zijn: ‘Het is een prachtig project, dat bij de CTD twee werelden - de culturele en de technische - samenbracht. Toch zou het goed zijn als de aanstichters ervan zich zouden realiseren wat ze met hun beslissing aangericht hebben. Het is makkelijk om van bovenaf te zeggen ‘ga er maar mee van start’, maar de kosten van 20.000 gulden voor de vier cocons staan daar dan later toch tegenover. Toch iets om rekening mee te houden.’

door Han Konings