Dienst Overige Zaken

Het tijdperk van de baas

De hoofdredacteur vindt dat ik te veel over Werktuigbouwkunde schrijf. De hoofdredacteur is vermoedelijk de baas: dus schrijf ik nu over het tijdperk van de baas. Dit is het tweede tijdvak in mijn carrière dat er sprake is van een duidelijke hiërarchie. De eerste keer, rond 1960-1970, was aan de uni-versiteit de professor de baas. Hij wist wat goed was voor zijn vak, voor de student, zijn medewerkers, de afdeling (thans: faculteit), de hogeschool (thans: universiteit) en natuurlijk ook voor alles daarbuiten, tenminste als hij dat de moeite waard vond. Als teken van zijn gezag droeg hij een toga: bij echte universiteiten een traditioneel gewaad, bij de jonge TH nage-aapt van de bestaande door alle opvallende kenmerken te verwijderen, zodat je een kaal geval overhoudt. Als je tentamen deed - meestal mondeling - droeg je een donkerblauw kostuum. De professor stelde het cijfer vast, dat tenminste in een geval geheel werd bepaald door al dan niet aanwezige maagpijn. Als de secretaresse een glas melk (thans: cognac) naar binnen bracht, dan wist je het zeker: ik zak. Studentenverenigingen bezaten bestuursleden die ook officiële donkere spullen droegen: zo leek je een beetje op de professoren. Het bestuur werd uiteraard gedaan door de hoogleraren. Er was een decaan (voor ± 1 uur per week) en een vice-decaan (voor de gezelligheid).
Aan die eerste hiërarchische structuur heb ik met vele anderen manmoedig een einde mogen maken eind jaren ’60. Een mooie tijd met prachtige idealen en stomme leuzen (one man one vote!); met veel saamhorigheid onder de aanvallers en weinig effectief verweer onder de zittende elite. Ook met persoonlijke tragedies voor knappe hoogleraren, die te gronde gingen aan de soms weinig zachtzinnige aanvallen. Een mooie tijd ook omdat ik toen mijn leeftijd mee had om ver-anderingen te willen. Persoonlijk heb ik boeiende herinneringen aan allerlei onderwijskundige experimenten bij Werktuigbouwkunde (daar mag ik vandaag dus niet over schrijven van G.).
Nu - na 20 à 25 jaar democratisering - zitten we weer in een periode met duidelijke hiërarchische structuren. Althans in een periode waarin gezocht wordt naar een bouwwerk met duidelijke bevoegdheden en verantwoordelijkheden, waarin dus weer iets gemaakt wordt met één baas. Er is geen sprake van dat de aanval ook nu van binnenuit of onderaf komt. Veel studenten (onderaf) gaan calculerend door het leven. Veel promovendi (onderaf) moeten alle zeilen bijzetten om in vier jaar hun onderzoek af te ronden, voor een hoger loon omdat een bezuiniger ooit bedacht heeft dat promovendi opgeleid moeten worden, terwijl zij in feite het onderzoek dragen. En ‘binnenuit’ is soms in slaap gesukkeld, of heeft de grootste moeite om te kiezen tussen de ‘bodemregeling’ of ‘soppen’ (als u niet weet wat dit betekent, dan bent u nog lekker jong: proficiat!).
De aanval komt nu van de managers. Dat zijn de rijpere mensen in onze organisatie, zich tot dat ‘niveau’ opgewerkt hebbend (al dan niet via cursussen) of van buiten geparachuteerd. En alweer vind ik het een mieterse ontwikkeling. En alweer heb ik geluk om nu te behoren tot de rijpere garde. (Het is overigens uitkijken, want voor je het weet behoor je - op grond van leeftijdsdiscriminatie - tot het overrijpe deel van de organisatie en worden plannen gemaakt om ‘afscheid van je te nemen’ = ‘eruit gegooid te worden’.) Het proces van duidelijkheid over wie waarvoor verantwoordelijk is, is noodzakelijk en zou - wat mij betreft - best wat sneller en doortastender afgewikkeld kunnen worden. Natuurlijk gaan we niet terug naar de tijd dat de professor de baas was over zijn toko en niemand over het totaal. Onderzoek en on-derwijs zijn intussen knap multidisciplinair, duur en internationaal geworden. De onderzoek- en onderwijsorganisatie zal dus wel iets ingewikkelder moeten zijn dan vroeger. Maar als het aan mij ligt blijft de vakinhoudelijke professional de baas, streven dus naar inhoudelijk leiderschap. De ont-wikkeling van onderzoekscholen met een wetenschappelijk directeur (prof.) en van opleidingsinsti-tuten met een opleidingsdirecteur (prof.) passen uitstekend in dit beeld. De plaats van faculteiten in dit geheel is niet erg duidelijk. Vakgroepen (samengesteld uit echte vakbroeders) zijn uiteraard de bouwstenen van alles. Bezorgd ben ik voor twee gevaren: de manager met de korte-termijn doelen en successen en de splijtzwam tussen onderzoek en onderwijs.
De hiërarchie komt terug, maar ook een aantal andere zaken. De besturen van studentenver-enigingen dragen weer mooie pakjes en houden heuse recepties bij bestuurswisselingen (inclusief receptieboek!) en de toga’s van de hoogleraren zullen binnenkort zeker versierd worden met sjerpen of sjaals. Een grote omslagdoek in bonte kleuren, die de grauwe, vuile dassen en de dito witte hemden bedekt, heeft mijn voorkeur. Deze omhangsels zullen ook door de leden van het CvB en de voorzitter van de U-raad gedragen worden om de eenheid van alles te symboliseren. Ook de haar- en baardgroei heeft bij de meesten weer het niveau van 1965 bereikt. Ofschoon sommigen van mijn generatie zijn blijven hangen in ongefatsoe-neerde lange haren en ruige, ongekamde baarden, in plaats van geleidelijk over te stappen op kort haar en strakke snorretjes en/of geknipte sikjes. Overigens kan ook vastgesteld worden dat sommige generatiegenoten aan het front van de haarmode lopen: ze zijn kaal, alleen de ringetjes ontbreken!

Jan Janssen

In de rubriek ‘Dienst Overige Zaken’ schrijven prof.dr.ir. J.D. Janssen, prof.dr. P.J. Lemstra, prof.dr.ir. H.E.H. Meijer, dr. J.W. Nienhuys, drs. M. Pieterson, prof.dr. F.W. Sluijter, drs. A.J. Vervoorn en dr.ir. E.G.F. van Winkel.