Dienst Overige Zaken

Even aan de e-mail

Deze maand word ik 50 jaar. Mijn omgeving vertelt mij dat dit niets voorstelt, het leven gaat gewoon door. Ik weet wel beter, boven de 50 is er niets meer, je speelt in blessuretijd en je moet je eigenlijk schamen dat je geen plaats maakt voor een jongere met oneindig veel meer ambities.
Vanuit mijn kamer zie ik de grijze gebouwen van de TUE. Het regent en een grauwsluier gaat langzaam als een klamme deken over mij heen liggen. Ik zie de nieuwbouw van Scheikunde in de TUE-kleuren, grijsblauw in het vierkant, mijn toekomstige gevangenis. Ik heb mijn nieuwe cel al gezien, een vierkante ruimte met betonnen muren en met uitzicht op medegevangenen. Vijftien jaar, en misschien nog wel langer, staat mij te wachten, levenslang dus. Nog minstens vijftien jaar omgaan met vermeende bollebozen en afstudeerverslagen lezen in de trant van Een gemodificeerd betonmodel. Hoezo betonmodel, we werken met plastics! ‘Ja maar Piet’ (professor zeggen ze niet tegen mij), ‘in de literatuur stond ‘a concrete model’.’ Moe word je er van, oneindig moe! Met een zekere weemoed denk ik terug aan het begin van de negentiger jaren. Ik was toen nog decaan van de faculteit T en samen met de architect J.J. waren we tot diep in de nacht bezig met het ontwerp van de nieuwbouw van Scheikunde. We hadden inspraak en naarmate mijn functie gedurende de avond langzamerhand veranderde van decaan naar decanol, ontstonden de meest fantastische ontwerpen. Ik herinner me een stervormig gebouw met in het centrum een koepel uitgevoerd in marmer met een koperen dak. Boven in de koepel kwam de kamer van de decaan met een weids uitzicht. Ook bestudeerden we alternatieve ontwerpen, zoals van een collega van de faculteit Bouwkunde die voorstelde om een bamboe gebouw neer te zetten. Je plant twee rijen bamboe bomen, geeft ze flink wat kunstmest en na zekere tijd bindt je de toppen aan elkaar en je hebt een hal. Dat waren nog eens tijden der verbeelding. Het resultaat van al deze denkkracht is bijna klaar. Twee pijpenladen met een tussenstukje.
Alles wordt grijs en grauw in Nederland, vooral wanneer je vijftig wordt. Vaak sta ik uren in de file en om mij heen lijken alle auto’s op elkaar. In de jaren zestig, toen ik nog jong was, waren er nauwelijks files. Stond je in de file dan was het spannend. Een stier op de weg of een kolonne varkens die de vrijheid verkoos boven het slachthuis. Ook de auto’s en de inzittenden waren spannend qua ontwerp en gedrag. De artiest of bovenjarige student in een lelijk Eendje, een snelle juffrouw in een Mini en jong gezinnetje in een R-4tje met allemaal een verschillende visie op knorrende, vrijheidminnende varkens. Tegenwoordig is het grijs en grauw in de file en iedereen blijft zitten in zijn voertuig, nerveus bellend naar kantoor of de zaak. Hoezo communicatiemaatschappij?

Nu denkt u ongetwijfeld dat ik nodig aan de Prozac moet. Maar nee lezer, driewerf nee. Ook in mijn bestaan is er plotseling een lichtstraal gekomen. Na lang aandringen van mijn promovendi ben ik aan de e-mail. Ongeveer drie weken geleden kwam er het eerste bericht van buiten. ‘Een groet uit Bogota, hoe staat het leven, reageer even per e-mail’, gegroet H.B. De hele dag was ik van slag af. H.B. was mijn grote studievriend in Groningen. Na een onduidelijke carrière bij de firma ICI (‘Ik zie Ik’) in Engeland, trouwde hij met een rijke plantersdochter uit Colombia en werd planter. Wat hij precies verbouwde weet ik niet, maar ik kreeg het donkerbruine vermoeden dat het geen zuivere koffie was. Dit vermoeden werd bevestigd toen ongeveer tien jaar geleden op het NOS-journaal het bericht kwam dat een Nederlander, een zekere H.B., was ontvoerd in Colombia. Sindsdien heb ik niets meer van hem vernomen en op een recente reünie hebben we nog een minuut stilte in acht genomen om hem te gedenken. Maar H.B. is opgestaan uit de dood en iedere ochtend stuur ik hem een e-mail. Al mijn gedachten zijn per e-mail verstuurd en ik droom ‘s nachts van mijn nieuw bestaan. Een grote witte hacienda op een heuveltop omgeven door oneindige plantages, waar bevallige Colombiaanse schonen werken. Op een groot paard rijd ik door mijn plantages als een verlicht despoot en ik overleg met de dienstcommissie of het vandaag niet te warm is om te werken. Vervolgens overleg ik met de vertegenwoordigers van de vakbonden over SOP-regelingen, meer vakantiedagen met behoud van salaris, pensioenregelingen. Kortom, allerlei management tools die ik als decaan heb geleerd, worden in de praktijk gebracht.
Maar, H.B. antwoordt niet. In het begin werd ik wanhopig, maar nu berust ik erin. H.B. is natuurlijk druk bezig en heeft even geen tijd, maar hij zal mijn e-mails zeker beantwoorden. Zoals een goed-gelovige katholiek ‘s ochtends naar de kerk gaat om te bidden, zo stuur ik iedere ochtend mijn smeekbeden per e-mail naar mijn opgestane H.B. Eens zal ik bij hem zijn in het paradijs, maar ik moet nog even wachten en blijven geloven, hij is immers opgestaan!
Soms bekruipt mij het verschrikkelijke gevoel dat H.B. niet echt bestaat. Mijn promovendi zijn zo handig met computers en ze kennen mijn verhalen van vroeger uit den treure. Ze zouden toch niet mijn opgestane H.B. hebben verzonnen? Ze zullen toch niet iedere ochtend dubbel liggen van het lachen wanneer ik mijn e-mail verstuur naar hun computer?

Piet Lemstra

In de rubriek ‘Dienst Overige Zaken’ schrijven prof.dr.ir. J.D. Janssen, prof.dr. P.J. Lemstra, prof.dr.ir. H.E.H. Meijer, dr. J.W. Nienhuys, drs. M. Pieterson, prof.dr. F.W. Sluijter, drs. A.J. Vervoorn en dr.ir. E.G.F. van Winkel.