‘Buiten spelen moet, maar niet voor mijn deur’

door Désiree Meijers

In het kader van de themaweek ‘Eindhoven OpGroeiStad’ werd 10 oktober in het stadhuis gefilosofeerd over het ontwerpen van gebouwen en openbare ruimtes voor kinderen. ‘Kinderen moeten kunnen functioneren in hun omgeving. Spelen is leren en geeft kansen voor het verdere leven’, aldus Eefje Klaassens-Postema, de vice-voorzitter van het Architectuur Centrum Eindhoven. Vertegenwoordigers van kinderdagverblijven, architecten en gemeentes dachten tijdens het nationale symposium ‘OpGroeiStad Binnenstebuiten’ na over ontwerp, gebruik en beleid van stedelijke omgevingen en gebouwen voor kinderen. Buiten spelen moet kunnen, dat vindt iedereen, alleen liever niet direct voor de eigen deur.

Is Eindhoven wel een opgroeistad? Dat vroeg dr. Joost van Andel, kinder/omgevingspsycholoog en docent bij de studierichting Techniek en Maatschappij van de faculteit Technologie Management, zich af. Hij presenteerde tijdens het symposium het onderzoek van een groep studenten Omgevingstechnologie naar de speelkwaliteit van twintig verschillende buurten in Eindhoven. Uit het onderzoek blijkt dat er in vergelijking met andere grote steden redelijk veel buiten gespeeld wordt door kinderen. Jongens in de leeftijd van zes tot twaalf jaar zijn het meest buiten te vinden. De speelkwaliteit blijkt per buurt nogal te verschillen. Vooral de jongste wijken, zoals de Achtse Barrier, scoren hoog. Toch is er altijd verbetering mogelijk, meent Van Andel. ‘De activiteiten van de kinderen blijven te veel beperkt tot bewegen ofwel niks doen. Constructiespel, het bouwen met natuurlijke materialen, gebeurt veel te weinig’, aldus Van Andel.
Het onderzoek geeft per buurt aanknopingspunten voor verbeteringen. Een ideaal recept bestaat echter niet. Van Andel: ‘Je moet je richten naar de mogelijkheden. De grootste kans op succes geeft het betrekken van kinderen en volwassenen bij speelvoorzieningen. Door deskundigen moet dan gelet worden op factoren als sociale en fysieke veiligheid en be-reikbaarheid, op herbergzaam-heid en herkenbaarheid.’ Hij vindt dat niet alle speelvoorzie-ningen op elkaar moeten lijken. Een beetje fantasie bij de inrichting is wenselijk. Hij pleit voor een grote centrale gevarieerde plek, met verschillende kleine speelplekken voor jonge kinderen en plekken waar jongeren kunnen rondhangen. Onontbeerlijk daarbij is een margegebied of ‘zwak bestemd gebied’, zoals de Belgen het uitdrukken, waar avontuur, fantasie en constructiespel mogelijk is.

Overlast
Een stad als Eindhoven is gebaat bij een grote aantrekkingskracht op gezinnen met kinderen. Gezinnen met kinderen zijn immers doorgaans draagkrachtig. Ook brengen spelende kinderen levendigheid in de stad. De gemeente Eindhoven doet dan ook het nodige om de gezinnen met kinderen te trekken. Er zijn zo’n 350 speelvoorzieningen, waarmee een investeringsniveau van zo’n tien miljoen gulden gemoeid is. Hein Franke, ambtenaar bij de gemeente Eindhoven: ‘Iedereen is overtuigd van het belang van buiten spelen, zowel fysiek, mentaal, sociaal als in ruimtelijk opzicht. Toch is de realisatie van een goede speelvoorziening in de praktijk geen gemakkelijke opgave’, zo weet hij uit ervaring. ‘Iedereen vindt dat buiten spelen moet kunnen, maar liefst niet voor de eigen deur en zeker niet tegen de eigen garagedeur. Buiten spelen brengt overlast met zich mee: rommel, geluid, maar ook vandalisme. Hoe mooier de huizen, hoe moeilijker de mensen zich vaak opstellen, als er een speelvoorziening in de buurt komt.’ Een andere moeilijkheid bij het speelvoorzieningenbeleid is, dat de behoeftes van de wijken steeds in beweging zijn. Franke gelooft niet in een ideaalbeeld, maar in samenspraak met alle betrokkenen is er voor elke plek een maatwerkoplossing te bedenken. De inrichting van het Lavendelplein ziet hij als een regelrechte uitdaging.

Prijsvraag
Over de eisen die aan ruimtes voor kinderen gesteld moeten worden, is Han Westerberg van de Stichting Architecten Research Onderwijsgebouwen (STARO) duidelijk. Westerberg: ‘Tot voor kort liet men zich leiden door te krappe budgetten. Gelukkig komt er nu aandacht voor het creëren van een behaaglijke sfeer.’ In het onlangs verschenen boek Visies op schoolgebouwen van STARO wordt deze materie belicht door middel van presentaties van de verschillende STARO-bureaus, maar ook door toekomstige gebruikers: docenten, leerlingen en hun ouders. Het boek (te bestellen door fl. 25,- over te maken op gironummer 2063800 ten name van STARO) behandelt ook de aspecten die komen kijken bij de realisatie van een schoolgebouw.
Voor dr.ir. Mathijs Prins, docent bij de faculteit Bouwkunde, was de themaweek aanleiding om tweedejaars bouwkundestudenten een kinderdagverblijf met vijf groepen voor de wijk Blixembosch te laten ontwerpen en daar tegelijk een wedstrijd aan te verbinden. Jan Schevers won de eerste prijs. Daarnaast waren er eervolle vermeldingen voor Vione van Leeuwen, Cornelis Luijsterburg en Erwin Schot. Jurylid Cees de Zeeuw, directeur van de stichting Kinderopvang in Eindhoven, was vol lof over de prestaties van de bouwkundestudenten. ‘Het zijn pas tweedejaars en na slechts één enkel college hebben zij goed begrepen waar het om gaat. Er zijn heel frisse ideeën uit voort gekomen’, volgens De Zeeuw. ‘Alleen met de financiële haalbaarheid ligt het helaas wat moeilijker.’

Bouwkundedocent dr.ir. Mathijs Prins temidden van de bedenkers van de beste ontwerpen voor het kinderdagverblijf. Eerste prijswinnaar Jan Schevers (links), Cornelis Luijsterburg en Vione van Leeuwen. Erwin Schot ontbreekt.
Foto: Bram Saeys