Cultuer

‘Terwijl ik dacht dat ìk uniek was, verdomme’

door Huibert Spoorenberg

De huidige generatie jonge schrijvers krijgt bergen kritiek over zich heen. Hun werk zou lijden aan non-engagement (het gaat nergens over), seks en de schijnbare nutteloosheid van het bestaan vormen de belangrijkste thema’s en de schrijfstijl zou niet-literair zijn. Hebben de critici gelijk of gebruiken ze verouderde maatstaven. Voor de Nix-schrijvers was het reden genoeg om al hun critici deze week uit te dagen voor een openbaar debat. Twee jonge schrijvers, Jerry Goossens (1965) en Josien Laurier (1967), praten woensdag 6 november bij SG over opgroeien in de jaren zeventig, schrijven in de jaren negentig en de Generatie Nix.

‘Eigenlijk is het een ouderwetse formule, een generatie’, zegt Josien Laurier, ‘maar het past wel in deze tijd. Mensen stoppen met roken, drinken verse jus, verwekken kindjes en dan wordt er ook een nieuwe generatie geformuleerd. Het geeft iets vertrouwds. Maar ìk vind het niet leuk, ìk blijk ineens model te staan voor een bepaalde generatie. Terwijl ik dacht dat ik uniek was, verdomme.’
Schrijvers van de Generatie Nix, zoals Ronald Giphart en Hermine Landvreugd, voelen deze betiteling vaak als een brandmerk, maar gebruiken haar tegelijkertijd als een geuzennaam. Wie hen een gebrek aan engagement verwijt, vergeet dat hun literatuur juist een reactie is op de (vrije) opvoeding die ze ‘genoten’. Het is moeilijk je af te zetten tegen een omgeving waarin alles mag en niets moet. Reden waarom ze voortdurend de grenzen van het geaccepteerde aftasten.
Jerry Goossens, schrijver en muziekrecensent bij Het Parool, debuteerde met De lokroep van de mossel (’94). Daarin rekent de ex-leerling van de Vrije School in Zeist af met het antroposofische milieu. Van beide schrijvers vertoont hij waarschijnlijk de meeste Nix-kenmerken. De incestscène in de proloog en het gebruik van de naam Steiner voor de goeroe in het verhaal beschouwt hij als ‘speldenprikken’.
Laurier daarentegen verschilt duidelijk van de Generatie Nix, zowel qua onderwerpskeuze als schrijfstijl. Direct na haar afstuderen (’93) schreef ze in twee maanden haar debuutroman. Een hemels meisje is een indringend verhaal over een zestienjarige, wier streng-religieuze ouders haar leven tot in de details regelen. In Het zal de liefde wel zijn (’94) beschrijft ze een dag en een nacht uit het leven van de 21-jarige Sophie, vol liefdesverdriet. In beide verhalen zit weinig vaart; de gedachten en gebeurtenissen worden heel gedetailleerd weergegeven, echter zonder saai te worden. Integendeel, waarschijnlijk voelt de lezer zich zelden zo betrokken bij een hoofdpersoon.
Woensdag 6 november, van 11.45 tot 13.00 uur, senaatszaal, auditorium.

Een avond met Marian Faithfull

Na tien jaar stilte -gebroken en destructieve liefdes (onder meer met enkele Rolling Stones), een aantal zelfmoordpogingen en een afkickprogramma verder- keerde de geraspte en doorleefde stem uit de goot terug aan het popfirmament. Op de cd ‘Broken English’ (’79) bezingt een wijs geworden Marian Faithfull de werkelijkheid en de wrange kanten daarvan in prachtige, gedragen of up-tempo liederen van haarzelf of anderen (John Lennon). Een schril contrast met haar eerste hit, het romantische ‘As tears go by’ waarmee ze op haar zeventiende wereldberoemd werd.
In ’85 deed Faithfull met collega’s als Lou Reed, Tom Waits en Sting mee aan ‘Lost in the stars’, een plaat met nummers van Kurt Weil en Bertold Brecht. Faithfull zong het hoogtepunt; ‘The ballad of the soldiers wife’. Een huursoldaat in het leger van Napoleon stuurt uit elke plaats een souvenir aan zijn vrouw. Tot hij in Moskou aankomt en een lijkkist haar laatste aandenken is. Zo leerde Faithfull Brecht en Weil kennen, met als voorlopig hoogtepunt ‘An evening at the Weimar Republic’. Aangevuld met nummers van Marlene Dietrich verwijst ze naar het dubbele leven uit de jaren ’30. Enerzijds is er de werkloosheid en de armoe, anderzijds het bruisende Berlijnse cabaret.
Faithfull treedt op 2 november op in het Muziekcentrum.
De entree is fl. 40,-.

Indringend groeps- en tijdsportret van Cas Enkelaar

door Gerard Verhoogt
Hij maakte er zelf 15 jaar deel van uit en bleef, ondanks een avontuurtje elders, het dichtst bij hun principes. In de solo ‘Kattegat 10’ kijkt acteur Cas Enkelaar terug op zijn jaren bij het roem(be)ruchte Werktheater, het gezelschap dat optrad in psychiatrische inrichtingen, politiebureaus, scholen, gewoon ergens op straat of in een tent. De meeste acteurs van toen staan nu nog aan de top: Olga Zuiderhoek, Peter Faber, de onlangs overleden Gerard Thoolen, de broerjes Groothof, Joop Admiraal, Helmert Woudenberg en Enkelaar zelf.
Subtiel, geraffineerd en schijnbaar spontaan begint Enkelaar ‘Kattegat 10’: zittend tussen en pratend met het publiek haalt hij herinneringen op en bouwt het geheel uit tot een volwaardige voorstelling, met een pruttelende koffiepot op de achtergrond en een shaggie in de mond. Nu eens meeslepend vertellend, dan weer dansend, schetst hij een fraai tijdsbeeld. Zonder het ‘Opa vertelt hoe leuk het vroeger was’-gevoel, vult hij anekdotes aan met zijn persoonlijke herinneringen, niet bang om de nadelen van de afgesloten commune te becommen-tariëren.
Het toenmalige collectief begon uit aversie tegen het brave toneel en baseerde de meeste stukken op actuele zaken, persoonlijke motieven of vulden stukken daarmee aan, uitgaande van spelsituaties en (veel) groepsgesprekken. Een regisseur was lang uit den boze en zonodig deed ook de werkster mee. Het Werktheater doorbrak taboes, zoals over kanker in de film ‘Opname’, maar maakte ook hilarische voorstellingen als ‘Een zwoele zomernacht’ over een ‘gezellig’ stel dat ‘gezellige’ familievoorstellingen organiseert. Enke-laar is één van de laatsten die het oude Werktheater-principe nog hanteert: speel wat je mooi of belangrijk vindt, geld en roem zijn secundair.
Op 2 november te zien in Plaza Futura; entree fl. 17,50, of fl. 14,- (met pas).