Opleiding biomedische technologie kent hoge abstractiegraad

door Fred Gaasendam

In het volgend cursusjaar gaat de vijfjarige opleiding biomedische technologie van start. De opleiding heeft een uitgesproken bèta-karakter vanwege de aandacht voor onder andere natuurkunde, scheikunde en wiskunde. Prof.dr.ir. Jan Janssen is directeur van de nieuwe opleiding. Hij spreekt enthousiast over het relatief nieuwe vakgebied, dat, door wat Janssen aanduidt als biomimesis, ook uitstraling kan krijgen naar andere vakgebieden.

Enigszins geruisloos, want in de zomermaanden, kwam er een nieuwe opleiding tot stand aan de TUE. Al in dit voorjaar verzond de ACO, de Adviescommissie Onder-wijsaanbod, een positief advies aan minister Ritzen over de door de TUE samen met de Rijksuniversiteit Maastricht aangevraagde opleiding Biomedische Technologie. Ritzen besloot deze zomer tot het instellen van de opleiding. Overigens ging de ontstaansgeschiedenis ervan niet over rozen. De ACO keurde tot twee keer toe eerdere voorstellen af, onder andere omdat er een vierjarige doctorandus-variant was in Maas-tricht en een vijfjarige ingenieurs-opleiding in Eindhoven. De opleiding die de minister nu heeft goedgekeurd, is een vijfjarige opleiding tot ingenieur aan de TUE, met een belangrijk aandeel daarbij van de Universiteit Maastricht. De opleiding zelf is echter, in afwijking op vorige plannen, alleen bij de TUE geplaatst.

Behoorlijk pittig
De studenten biomedische technologie kunnen in het cursusjaar 1997/98 van start. Zowel Maastricht als Eindhoven gaan begin november met deze specifieke opleiding de boer op. Op 27 november wordt er een voorlichtingsdag gehouden. De opleiding is ondergebracht aan de faculteit Werktuigbouwkunde. Prof.dr.ir. Jan Janssen van de vakgroep Fundamentele Werktuigbouwkunde is directeur van de nieuwe opleiding geworden.
Biomedische technologie is een vakgebied dat zich snel ontwikkelt. Technische en biomedische disciplines raken steeds meer verweven. Wie volgend jaar biomedische technologie wil studeren, moet in ieder geval van redelijk goeden huize komen. ‘De betere bèta-student’, aldus Jan Janssen. De opleiding is behoorlijk pittig, is de mening van Janssen. ‘Biomedische technologie is een moeilijk researchgebied. Er is sprake van een hoog abstractieniveau. Dat geldt ook voor de opleiding. Ook daar komt veel natuurkunde, veel chemie en veel wiskunde van dat hoge abstractieniveau in voor. Het abstracte zit hem vooral in het feit dat je niet op het niveau van applicaties bezig bent. Een goed voorbeeld zou je het ontwerpen van hartkleppen kunnen noemen. Dat kan goed gedaan worden door een werktuigbouwer in samenspraak met een medicus. De medicus geeft aan hoe die hartklep er uit moet zien, hoe die moet werken, enzovoorts. De werktuig-bouwkundig ingenieur gaat met al zijn beschikbare kennis een goede hartklep ontwerpen. Het probleem is dat noch de medicus, noch de werktuigbouwkundig ingenieur genoeg kennis hebben om te beoordelen of de hartklep als zodanig een goed middel tegen de kwaal is. De biomedisch technoloog moet dat straks wèl kunnen beoordelen. Hij weet in het voorbeeld van de hartklep alles af van de stromingseigenschappen van bloed, heeft genoeg kennis van de eigenschappen van biomedische en kunstmatige materialen en kan een ontwerp voor een hartklep maken dat bijvoorbeeld het bloed niet beschadigt. Dat is met de huidige hartkleppen wel het geval. Of hij maakt, door de kennis en het daaruit voortvloeiende inzicht dat hij heeft in de materie, iets dat er heel anders uitziet dan een hartklep.’ Een ander probleem, dat alleen met multidisciplinaire kennis is op te lossen, is het ‘doorliggen’ van patiënten. ‘Het heeft te maken met mechanische belasting, maar ook met chemische factoren. Een biome-disch technoloog weet van beide terreinen het een en ander af.’

Biomimesis
Janssen wijst er op dat het in de geschiedenis van het denken altijd zo is geweest dat de mens twee dingen kan doen als hij iets wil maken: hij kan het zo goed mogelijk namaken, zonder te snappen waarom een artefact een bepaalde vorm heeft, en hij kan proberen te snappen hoe iets werkt, en vervolgens tot geheel nieuwe oplossingen komen, die in de natuur hun gelijke niet hebben.
‘Als je wilt vliegen, dan moet je vleugels niet namaken, want dan stort je neer. Je moet snappen hoe vliegen werkt en vervolgens een totaal nieuwe oplossing bedenken: het vliegtuig’, aldus Janssen. De tweede mogelijkheid ligt altijd in het verlengde van het eerste. De biomedisch technoloog overziet straks het gehele vakgebied, in tegenstelling tot medisch specialisten en scheikundigen.
Een bijkomend, maar zeer belangrijk effect van de ontwikkeling van het vakgebied biomedische technologie is iets wat Janssen aanduidt als ‘biomimesis’: bestuderen hoe het een en ander in de natuur georganiseerd is. ‘Wanneer je bestudeert hoe de natuur zo’n hartklep laat werken, kun je er ook over denken om het principe van een hartpomp toe te passen op andere gebieden, waar dit soort pompmechanismen belangrijk zijn.’
Janssen onderstreept de uniciteit van de opleiding biomedische technologie. ‘Er is nergens in Nederland een opleiding tot biomedisch ingenieur. Wat verder aan onze opleiding uniek is, is het feit dat we al in het eerste jaar beginnen met het vakgebied. Als er in den lande al iets gedaan wordt op dit gebied, is het halverwege de studie. De signatuur van de opleiding zie je dan altijd terug in de wijze waarop een student een probleem aanpakt: als werktuigbouwer, als bioloog of als medicus. Dat is in feite een beperking. Wanneer je iemand vanaf het eerste jaar met het vakgebied confronteert, loop je dat risico niet.’


De opleiding biomedische technologie

Een student moet, als hij of zij voor biomedische technologie kiest, rekening houden met veel technische natuurkunde, scheikundige technologie, wiskunde, werktuigbouwkunde, elektrotechniek en de integratie van deze gebieden. Een student krijgt eerst een basisopleiding van twee jaar. Vervolgens komt er een gespecialiseerde opleiding van twee jaar, waarbij hij een keuze kan maken uit twee specialisaties: biomedische systeem- en informatietechno-logie en biologische materialen en structuren. In de onderwijskundige opzet is zowel sprake van probleemgestuurd onderwijs als cursorisch onderwijs. In het eerste geval gaat het om een onderwijsvorm waaraan in eerste instantie acht studenten deelnemen en in een latere fase van de studie nog vier. In de specialisatiefase doorloopt een student drie stages op de gebieden onderzoek, gezondheidszorg en bedrijfsleven. In de eindfase werkt een student een vol jaar aan een afstudeerproject, waarin hij, begeleid door stafleden, leert zelfstandig een onderzoeksvraagstelling op te lossen en te rapporteren over de resultaten. De opleiding is ondergebracht bij de faculteit Werktuigbouwkunde.