Bureau van de Universiteit op weg naar nieuwe toekomst

door Jan Ummels

Aanleiding voor de verhuizing uit het bestuursgebouw naar het CTD-gebouw van een deel van de medewerkers van de DFA, BTD en DPO, komt voort uit het reorganisatieplan van het Bureau van de Universiteit. ‘Met de verhuizing is een begin gemaakt met het intern scheiden van staf- en dienstverlenende taken’, zeggen ir. Cees Rijnen (hoofd BTD) en drs. Henry Janssen (hoofd DFA). Beiden moeten gezien worden als de ‘aanjagers’ van de veranderingen in de organisatie. Op weg naar een nieuwe toekomst voor het Bureau van de Universiteit.

Aanvankelijk bestond er enige weerstand tegen de snelle uitvoering van de verhuizing. Vooral de lijnmedewerkers van de DFA viel de mededeling van de locatie en de haast waarmee men uit het bestuursgebouw weg moest, tamelijk rauw op het dak. Zij vormen de bezetting van het zogenaamde administratiekantoor dat in het CTD-gebouw gesitueerd was. In een eerste bijeenkomst werd hen meegedeeld dat ze binnen veertien dagen hiernaar toe zouden verhuizen. ‘Voor ons reden om eens op onze toekomstige werkplek rond te gaan kijken’, geven enkele medewerkers desgevraagd te kennen. Daar bleek een snelle verhuizing er niet in te zitten. Men kwam met nogal wat bezwaren en wensen terug.

Werkgroep
Men maakte de problemen kenbaar aan het diensthoofd en de staf van de DFA. Er werd toen een werkgroep ingesteld die de verhuizing moest voorbereiden en begeleiden. Ook werden de bestaande plannen gewijzigd. Dat geeft het hoofd DFA, drs. Henry Janssen, ook toe. ‘Het ging misschien wel wat snel. We waren waarschijnlijk wat te optimistisch geweest.’ Volgens hem zijn de medewerkers hierdoor wel meer betrokken geraakt bij de verhuizing en zouden er verder ook geen ernstige problemen meer geweest zijn. Dat wordt ook bevestigd door één van de betrokken medewerkers. ‘Het valt nu wel mee. Of beter gezegd: het valt niet tegen. Het is nog een beetje rommelig, maar dat wordt op de duur wel beter.’ En een ander merkt op: ‘Overigens was de sfeer in het bestuursgebouw ook niet alles meer.’ Natuurlijk zijn Rijnen en Janssen ook bekend met het asbestprobleem op de nieuwe werkplek. Ze kunnen zich voorstellen dat de mensen hier niet gerust over zijn. Toch vinden beiden het geen probleem meer. Rijnen zegt hierover: ‘Het asbest dat men kon aanraken is nu weggehaald. Dat levert geen problemen meer op. Dat de mensen hier angst voor hadden is begrijpelijk. Wij zijn hier zorgvuldig mee omgegaan.’
Blijft natuurlijk dat men in de nieuwe behuizing minder nuttige vierkante meters werkplek heeft dan in het bestuursgebouw. ‘Ja, we zitten behoorlijk krap en het moet nog blijken wat voor invloed dat op de werkprestaties heeft’, wordt gezegd. Janssen reageert vrij laconiek op deze opmerking: ‘De mensen krijgen nu het idee dat ze gaan werken. Daar moeten ze niet over klagen. Ze gaan er niet op achteruit; misschien wel voor het gevoel.’ En Rijnen zegt: ‘We moeten met z’n allen bedrijfsmatiger gaan werken. Dat is ook de visie die uit het reorganisatieplan naar voren komt. Het veranderingsplan voor de dienstverlening loopt als een rode draad door de reorganisatie heen. Er moet ook gewerkt worden aan een cultuuromslag bij de medewerkers.’ Overigens weten ook de beide diensthoofden dat je met de nieuwe huisvesting het gedrag van de medewerkers niet verandert. Janssen vindt wel dat het onderbrengen van de medewerkers in een administratiekantoor hen nieuwe kansen geeft. Ook zou het de dreiging om hun werk te verliezen doen afnemen.