Dienst Overige Zaken

Rubberen taal

Bij de collega’s die mij omringen, zitten toevallig een paar beschaafde exemplaren, en één daarvan klopte deze week bescheiden op mijn deur. Hij had een vraag die mij verraste en waar ik nog even over na wil praten. ‘Of ik nog onderwerpen kon aandragen voor het werkplekomgevingsoverleg waar hij onze groep zou vertegenwoordigen?’ Wie dit een normale vraag vindt, hoeft niet verder te lezen, omdat zender en ontvanger op een verschillende golflengte zitten. In mijn onschuld dacht ik ook dat het een normale vraag was en dat ik op kon geven wat voor meubilair of wat voor kunst ter verbetering van de omgeving van mijn werkplek zoal te bedenken viel. Dus: minder plastic, beton en ijzer (alles in diverse tinten grijs) en meer hout, natuursteen, kleur en warmte. Ook een kleedje op de vloer, wat spullen uit een catalogus met design-objecten voor moderne kantoorinrichting en bloembakken aan de buitenkant van het gebouw zouden de menselijke uitstraling van de werkplekomgeving flink kunnen verhogen, dacht ik hardop voor mijn aardige gentleman-collega. Hij begon spontaan te lachen, want het ging om volstrekt andere zaken.

De term werkplekomgevingsoverleg is een voorbeeld van slecht taalgebruik. Zowel de vorm als de inhoud is fout. De vorm is fout omdat hij zondigt tegen de derde wet van Vervoorn. Die luidt: een goede vakterm mag niet meer dan drie samenstellende delen en/of zes lettergrepen omvatten. Hier hebben we te maken met vier delen en acht lettergrepen, en dan boffen we nog dat het tenminste allemaal Nederlandse delen betreft, want een scheutje Engels zit er op de TUE al gauw doorheen. Het Engels kent dat lengteprobleem niet zo, omdat daar de componenten toch als losse woorden blijven staan, terwijl bij onze andere taalburen de lengte minder als probleem wordt ervaren. De Oberdampschiff-kapitänskrawattennadelspitze is op de Donau een voorwerp dat regelmatig geslepen wordt.
Het grootste probleem zit echter in de betekenis. Mijn natuurlijke neiging is om altijd te denken dat een woord betekent wat er staat. Dus dat overleg echt overleg is en dat de werkplek de plek is waar ik werk en dat daaromheen zich een omgeving bevindt. Welnu, in het flexibele taalgebruik van de bureaucraat wordt elk woord van rubber en kan de betekenis naar believen omgebogen worden. Overleg betekent hier namelijk het aanhoren van beslissingen die reeds genomen waren, de werkplek moet gezien worden als de computer en de omgeving is het nieuwe programma dat ons binnenkort overkomt. Hoe ver moet een mens heen zijn om slechts het scherm van de computer te ervaren als de plaats waar hij werkt!
In een bespreking van de nieuwste roman van Voskuil lanceerde de scherpzinnige Brandt Corstius onlangs de kreet ‘verkantorisering van de universiteit’. Hij omschrijft dat als het proces waarbij de geleerde verandert van een man ‘die veel leest, lang nadenkt en af en toe wat opschrijft, tot de efficiënte negen-tot-vijf-vergaderaar die projecten leidt en werkoverleg voert.’
Het lijkt me dat Eindhoven in dat proces onder de Nederlandse universiteiten een koppositie inneemt. En omdat er niet veel andere aspecten zijn waar dat voor geldt, is het misschien maar het verstandigste dat ik me neerleg bij de harde werkelijkheid van het werplekomgevingsoverleg. Het verteren van de rubberen woorden valt me echter zwaar en ik zal nog heel wat meer zuur moeten produceren om te overleven.

Aat Vervoorn

In de rubriek ‘Dienst Overige Zaken’ schrijven prof.dr.ir. J.D. Janssen, prof.dr. P.J. Lemstra, prof.dr.ir. H.E.H. Meijer, dr. J.W. Nienhuys, drs. M. Pieterson, prof.dr. F.W. Sluijter, drs. A.J. Vervoorn en dr.ir. E.G.F. van Winkel.