Dienst Overige Zaken

Studentenstad - nog eens

Een paar lustrums geleden verklaarde Frits Philips dat hij indertijd de Technische Hogeschool liever in Den Bosch dan in Eindhoven gevestigd had gezien. Een opmerkelijke uitspraak voor iemand wiens familienaam regelmatig met de jonge TH in verband werd gebracht: menigeen moest zich de blaren op de tong praten, als hij zijn bovenmoerdijkse vriendjes wilde uitleggen dat hij géén Philips-employé was of werd. Niettemin kan ik zijn voorkeur begrijpen. Zij komt, denk ik, voort uit de overtuiging dat studenten bepaalde specifieke voorzieningen vragen, die in een eeuwenoude stad òf aanwezig zijn òf eenvoudig gerealiseerd kunnen worden. Je denkt dan al gauw aan een veelvormige cultuur in ruime zin. Een stad waar van alles te beleven is, bij voorkeur binnen loopafstand. Een industrieel centrum, gevormd door conglomeratie van een aantal dorpen, is wel het laatste waar je dan aan denkt. Toch is dit beeld achterhaald, misschien niet in het algemeen, dan toch waar het Eindhoven aangaat. Aan de eisen van de moderne Eindhovense student - eten, stappen, sporten - voldoet de stad immers redelijk. Vergeleken met andere plaatsen zijn de verschillen niet dramatisch.
Dit betekent niet dat niemand gebaat zou zijn met een reputatie van Eindhoven als spetterende studentenstad. De universiteit, bijvoorbeeld. Onze grootste handicap is de decentrale ligging: zolang iedere stap richting TUE je een stap verwijdert van de rest van het leven, zal het, vrees ik, nooit wat worden.
Ik werd me daar een paar jaar geleden duidelijk van bewust. Na de fik in het auditorium heb ik een tijdje college gegeven in de Bruine Heer. Ik vond het fantastisch en bedacht dat de universiteit een veel groter deel van haar activiteiten naar de andere kant van de spoorlijn zou dienen te verleggen. Deze gedachte is overigens niet nieuw: een werkgroep die zich een jaar of vijf geleden over de problemen rondom Eindhoven-Studentenstad heeft gebogen, noemde bijvoorbeeld de mogelijkheid om op hoogtijdagen de Catherinakerk te gebruiken. Ook werden de AOR en de sociëteiten in gedachten uit de Bunker gehaald en naar het stadscentrum verplaatst. Maar daar hoeft het toch niet bij te blijven? De omstandigheden zijn beter dan ooit, ga maar na.
In de eerste plaats is de universiteit sinds kort eigenaar van de gebouwen. Ik ben geen jurist, maar meen toch te weten dat eigenaars van onroerend goed meer over de bestemming van hun panden te zeggen hebben dan anderen. Verkoop heeft bovendien het voordeel dat het investeren van veel geld in achterstallig onderhoud - waar we immer zo tegenop zagen - minder acuut wordt en de noodzaak daartoe voor een deel misschien wel verdwijnt. Maar, hoor ik u vragen, zou er wel belangstelling zijn voor vestiging op het TUE-terrein? Wel zeker: men staat zo ongeveer in de rij. TNO-Industrie staat voorop, hun komst is vrijwel zeker. Eurandom, een onderzoeksinstituut op het gebied van de toegepaste kansrekening, is ook een serieuze kandidaat. De Kamer van Koophandel wil een Ondernemershuis neerzetten. De Pedagogische Hogeschool Eindhoven wil uitbreiden, alsmede de gemeentelijke Sociale Dienst. Het samenwerkingsverband Regio Eindhoven wil weg uit het Frederik van Eden-plein. En dit is vast nog niet alles.
De volgende belangrijke vraag is, wie van ons verhuist er en waarheen? Om met het laatste te beginnen: in eerste instantie naar Witte Dame en Bruine Heer. Aanvankelijk zag het er voor meneer niet best uit. Slechte funderingen, zo heette het. Nou zeggen projectontwikkelaars vaak dat fundamenten slecht zijn: dan krijgen ze eerder een sloopvergunning. Ook ditmaal bleek het mee te vallen: volgens de krant hoeft er opeens niet meer gesloopt te worden. Prima. Wat de Witte Dame betreft, we zijn wat aan de late kant, maar er is vast nog wel ruimte over.
Om na te gaan wie van ons het meest in aanmerking komt om zich in de bewoonde wereld te vestigen, is het verstandig een soort sociogram te maken. Van elke faculteit of dienst ga je na hoe groot het belang is dat hij zich in de onmiddellijke omgeving van elk van de andere bevindt. Ik wed dat het rekencentrum zó over kan; we hebben niet voor niks elektronisch leren communiceren. De centrale bibliotheek gaat naar de Witte Dame en vestigt zich naast de Gemeenschappelijke Openbare Bibliotheek. Lezen de studenten ook eens een echt boek. Als dat geen synergisme is, dan weet ik het ook niet meer.
De Speeldoos - waar o.a. studententoneel en -muziek gevestigd waren - is na veel gedoe naar de Kanaalstraat verhuisd. Als t.z.t. de hele Dramaopleiding van de Hogeschool naar Tilburg verhuist, is er plaats genoeg voor de andere bunkerbewoners, inclusief de Mensa. Ook Studium Generale hoort in de stad thuis en zou zijn avondactiviteiten daar moeten houden. Alle administratieve diensten kunnen weg. Het bestuur krijgt een hele etage bovenin de Dame, met uitzicht over Stad en Ommelanden. Wat de faculteiten betreft, ik denk dat de minst technische studierichtingen - ik bedoel de richtingen waar studenten minder dan elders met uitgebreide machineparken moeten omgaan - het eerst in aanmerking komen. De vroegere faculteiten W&M en Technische Bedrijfskunde (thans gefuseerd tot Technologie Management) waren toch al jaren probleemloos in een verdomhoekje van het TUE-terrein gehuisvest. Zij kunnen als eerste vertrekken. En dat sommige laboratoria of misschien zelfs hele faculteiten beter kunnen blijven, so what? Utrecht en Groningen hebben Uithof en Paddepoel. Daar is niets tegen. Ik heb niet de ambitie hier een volledig uitgewerkt vestigingsplan te presenteren. Ik doe een poging de oude discussie over de merites van Eindhoven als studentenstad nieuw leven in te blazen.
Tenslotte nog dit. Er is een plan om een Faculty Club op te richten, een sociëteitsruimte waar wij onze collega’s of gasten kunnen ontvangen. Een prima idee. Maar ik ben zo bang dat het niks wordt, als wij deze club op het TUE-terrein vestigen (door sommigen hardnekkig en ten onrechte kempus genoemd), een plek waar zelfs het lokale openbaar vervoer met een grote boog omheen rijdt.

Bob van Winkel

In de rubriek ‘Dienst Overige Zaken’ schrijven prof.dr.ir. J.D. Janssen, prof.dr. P.J. Lemstra, prof.dr.ir. H.E.H. Meijer, dr. J.W. Nienhuys, drs. M. Pieterson, prof.dr. F.W. Sluijter, drs. A.J. Vervoorn en dr.ir. E.G.F. van Winkel.