Dienst Overige Zaken

Onderzoek, onderzoek en nog eens onderwijs

Aan de universiteit behoort onderzoek gedaan te worden. Want wetenschappelijk onderwijs - en daartoe zijn universiteiten ooit opgericht - vraagt om een vervlechting met universitair onderzoek. Die verwevenheid moet dan natuurlijk ook een belangrijk - het op één na belangrijkste - criterium zijn bij de keuze van de onderzoekprogramma’s. Het belangrijkste criterium is uiteraard de goede kwaliteit.
De verbondenheid met het onderwijs kun je aan minstens twee aspecten aflezen. Ten eerste moeten studenten in de eindfase van hun studie via een afstudeerproject wezenlijk kunnen bijdragen aan het onderzoek en zodoende leren wat onderzoek is en hoe het moet. Ten tweede zullen de onderzoeksresultaten als onderwijselementen in de curricula verschijnen: vrijwel onmiddellijk in keuzevakken en op termijn ook in de basis.
We hebben een systeem gecreëerd met hapklare onderzoeksbrokken: vierjarige brokken voor de promovendi en daarbij nog enige lekkere tweejarige brokken voor post doc’s. Als er door middel van een competent team van vast aan de universiteit verbonden mensen met een goed geoutilleerd laboratorium voor de grote lijn en de continuïteit gezorgd wordt, dan kan dit best leerzaam, productief en leuk zijn. Dan kan ervoor gezorgd worden dat alle geldstromen die nodig en nuttig zijn een bijdrage leveren, maar dat de hoofdlijn, de hoofd-doelstellingen, bepaald worden door de universiteit. Dan zijn af en toe handige manoeuvres nodig om de geldschieters tevreden te houden, maar de koers is stabiel. Gevaarlijk wordt het als één element in de financiële sturing de overhand krijgt.
‘Vroeger’ was dat het geld van onze minister. In jargon: de eerste geldstroom. Dat kreeg je en daarvoor hoorde je onderzoek te doen. Luiheid en zelfgenoegzaamheid waren daarvan niet zelden het gevolg. In het technologisch onderzoek dreigt nu een ander element te machtig te worden. Hoe waardevol en noodzakelijk concentratie van onderzoek ook is, hoe belangrijk een goede relatie tussen universitair onderzoek en economisch relevant onderzoek ook mag wezen: de big is beautiful-filosofie achter - eerst - onderzoekscholen en nu toponderzoekscholen, topinstituten en al dat moois is voor de universiteit ook levensgevaarlijk. Let wel: ik pleit niet voor anarchie in onderzoek vanuit de foute gedachte dat ieder lid van het wetenschappelijk corps zelf zijn onderzoek mag of moet bepalen. Dat leidt gewoon tot veel te veel slecht onderzoek. Ik pleit wel voor ruime aandacht voor de belangen van het wetenschappelijk onderwijs. Dat is op termijn natuurlijk ook van het grootste belang voor al ons toponderzoek. Toponderzoek moet immers uitgevoerd en verder gebracht worden door de jonge onderzoekers, en dat zijn de afgestudeerden van de universiteit. Zij moeten uitstekend opgeleid zijn om de gevraagde klus te kunnen klaren in redelijke tijd. De toppers moeten in de curricula zelf fysiek aanwezig zijn. Ze kunnen dan de studenten boeien voor hun onderzoeksplannen en ze kunnen ze alvast voorzien van de nodige basisbagage. Kortom: ze moeten daadwerkelijk verantwoordelijk zijn voor belangrijke delen van de opleidingen.
Maar nog belangrijker is dat ook het onderwijs de richting van het onderzoek essentieel mee bepaalt. Dat kan in ons systeem en met onze mentaliteit alleen maar met geld. En het onderwijs genereert geld. De studenten die we opleiden brengen geld in het universitaire/facultaire laadje. Als we goede werving doen en een fatsoenlijk rendement bereiken door goed onderwijs te verzorgen, dan is dat behoorlijk wat geld. Lang niet alles is nodig voor het zuiver verzorgen (en oppoetsen) van het onderwijs. Er is geld om onderzoek te (laten) doen. Neem nu eens aan dat een opleidingsinstituut (de organisatie die een opleiding verzorgt) ongeveer al het geld krijgt dat die opleiding via de studenten genereert. Met dat geld worden docenten (beter: secties of vakgroepen) ingehuurd om daadwerkelijk elementen van het onderwijs te verzorgen. Dat werk wordt fair betaald (uiteraard op basis van overeengekomen normen). Die docenten zijn met hun onderzoek onderdeel van een onderzoekschool (of een ander onderzoek-concentraat).
Wel nu: het opleidingsinstituut heeft ook nog een bosje geld voor onderzoek beschikbaar. Dat geld wordt niet zo maar aan de docenten gegeven, want het opleidingsinstituut kan onmogelijk de kwaliteit bewaken. Dat geld wordt gegeven aan de onderzoekschool van de docent. De baas van die school zorgt voor de hoofdkoers en voor de kwaliteit: dat is dus goed geregeld. Het opleidingsinstituut, het onderwijs dus, gebruikt haar onderzoeksgeld voor gerichte koerscorrecties, zodat het onderwijs kan (blijven) profiteren van het onderzoek. Dergelijke correcties zijn natuurlijk alleen denkbaar als het onderwijs over een flinke som geld beschikt, maar vooral als het onderwijs voor een goede opleiding zorgt. De ‘bruikbaarheid’ van de afgestudeerden van een opleiding voor een onderzoekschool moet vooral geld waard zijn.
Zou ons zoiets lukken dan hebben we onderwijs en onderzoek weer intens verweven. Niet via het utopistische beginsel dat iedereen die verwevenheid in zijn eigen onderwijs en onderzoek realiseert, - deze kleinschaligheid is niet meer van deze tijd - , maar via het beginsel van wel begrepen eigenbelang van onderzoek- en opleidingsinstituten. In Eindhoven zouden we voorop moeten (gaan) lopen om dit breiwerk echt te maken.

Jan Janssen

In de rubriek ‘Dienst Overige Zaken’ schrijven prof.dr.ir. J.D. Janssen, prof.dr. P.J. Lemstra, prof.dr.ir. H.E.H. Meijer, dr. J.W. Nienhuys, drs. M. Pieterson, prof.dr. F.W. Sluijter, drs. A.J. Vervoorn en dr.ir. E.G.F. van Winkel.