Over de toekomstplannen van het CvB

Het college van bestuur heeft in november een aantal bijeenkomsten gehouden voor de medewerkers, waarbij op een honderdtal sheets vele ideeën en stellingen over de toekomst van de TUE de revue passeerden. Cursor vroeg een aantal vooraanstaande TUE’ers om commentaar. Prof.dr.ir. Han Meijer becommentarieerde vorige week de ‘onderzoeks-paragraaf’. Deze week geeft prof.dr.ir. Wim van Bokhoven zijn mening over de stellingen over het onderwijs en ing. Adriaan van Mierlo spreekt zich uit over het aspect van de technische dienstverlening, iets dat ondergebracht gaat worden in een groot, op centraal niveau opererend facilitair bedrijf.

Prof.dr.ir. Wim van Bokhoven:

‘Over continuing education is het CvB te optimistisch’

door Fred Gaasendam

Het CvB heeft onlangs twee bijeenkomsten gehouden in de priorij Corsendonk met leidinggevenden aan de TUE, waarbij intensief over de ideeën van het CvB is gediscussieerd. Prof.dr.ir. Wim van Bokhoven, decaan van Elektrotechniek, schetst de sfeer tijdens deze bijeenkomsten als ‘zeer positief’. Hij deelt niet alle ideeën die het CvB via de honderd sheets heeft voorgelegd, maar kritiek is er naar eigen zeggen ‘hooguit op details’.

Toch heeft Van Bokhoven wel een aantal behartigenswaardige opmerkingen. Zo is hij niet voetstoots bereid de redenering van het CvB te volgen dat het hoge post-propedeutische rendement een reden is voor de TUE om zich op de borst te kloppen. Ten opzichte van Delft en Twente scoort de TUE wat het post-propedeuti-sche rendement betreft hoog, maar wat het propedeutisch rendement betreft zit men laag. Van Bokhoven bekijkt de cijfers met argusogen. ‘We hanteren een zodanige selectie dat die studenten die de propedeuse halen, kennelijk goed in staat zijn het ingenieursdiploma te halen. Maar is er daardoor ook niet een aantal mensen die we ten onrechte afwijzen? Wanneer we die categorie doorlaten, stijgt het rendement van de propedeuse meer, en misschien zakt het post-propedeutisch rendement wat. Ik denk dat we daarmee toch beter af zijn dan met de huidige situatie. Bovendien: als een student zijn ingenieursdiploma niet haalt, dan heeft hij in ieder geval nog altijd zijn propedeuse-diploma.’ Van Bokhoven vindt overigens dat het rendement van de propedeuse van Elektrotech-niek erg laag ligt. De faculteit is vastbesloten daar wat aan te doen.
Het idee van het college om een onderwijsservicecentrum (OSC) te stichten juicht Van Bokhoven toe. Het onderwijs in zijn faculteit zal er wel bij varen, is zijn opvatting. ‘We streven naar verbetering van de kwaliteit van ons onderwijs en externe support is daarbij welkom. We hebben in de afgelopen jaren te weinig gebruik gemaakt van moderne middelen. De hulpmiddelen op bijvoorbeeld audiovisueel gebied laten in onze faculteit te wensen over. We hebben intern ook niet echt de mogelijkheid om een en ander echt professioneel aan te pakken. Hulp op didactisch gebied is ook welkom. Op dat gebied hebben we toch te weinig specifieke kennis in huis. Ondersteuning op centraal niveau is wat E betreft dus welkom. Je moet natuurlijk afwachten wat er uit zo’n servicecentrum komt, maar in beginsel zien de plannen er goed uit.’
Het onderwijsservicecentrum kan ook op een andere manier bijdragen aan de verhoging van de kwaliteit van het onderwijs bij E. ‘Verbetering van de kwaliteit van het onderwijs is in bepaalde opzichten moeilijk door de faculteit zelf in te voeren. Als we nu bij wijze van spreken zouden beginnen met een briefje in de gang op te hangen waarop zou staan hoe de docenten scoren, dan zouden er direct grote problemen ontstaan. Zoiets is men hier niet gewend. Maar je moet natuurlijk wel die kant op. Een externe, onafhankelijke partij als een onderwijsservicecentrum kan dan toch heel wat makkelijker in dit opzicht constateringen doen.’

Web-pagina’s
Dat het CvB een dergelijk OSC mogelijk bekostigt uit middelen die eigenlijk de faculteit toekomen, vindt Van Bokhoven niet erg. ‘Als het college het niet had gedaan, hadden we toch zelf een bureau moeten inhuren en waren we het geld ook kwijt geweest.’ Overigens benadrukt Van Bokhoven dat E in bepaalde opzichten altijd goed met zijn tijd is meegegaan. ‘We hebben een practicum dat bij nader toezien gewoon probleemgestuurd onderwijs is. We hebben het echter nooit als zodanig verkocht en het is dus nooit als zodanig opgevallen.’ En het is niet zo, zoals een sheet van het CvB suggereert, dat Elektrotechniek weinig doet aan nieuwe media en distant learning. ‘Die sheet is niet correct, maar dat komt denk ik ook omdat niet overal even goed bekend is wat Elektrotechniek precies doet aan dit soort zaken. We hebben een flinke hoeveelheid WWW-pagina’s beschikbaar met informatie over de faculteit. We zijn nu bijna klaar met de zogeheten E-encyclopedie. Dat zijn web-pagina’s voor vwo-scholieren, die we samen met de afdeling In- en Externe Betrekkingen hebben gemaakt.’
Van Bokhoven is sterk geporteerd voor cursussen aan docenten op multimediagebied. Zegt: ‘We leren allemaal om te gaan met spreadsheetpakketten, maar het zou zo mooi zijn als docenten leren zodanig om te gaan met multimediapakketten, dat ze daarmee een college kunnen maken dat op de huidige student modern overkomt.’

Waarmaken
Van Bokhoven ziet met andere woorden wat meer centrale sturing op het gebied van onderwijs wel zitten. Echter niet alleen op het gebied van onderwijs. ‘De universiteit is meer dan een aantal faculteiten met een elastiekje eromheen’, aldus Van Bokhoven, daarmee deze stelling van het CvB onderschrijvend. ‘Laat het CvB dat ook maar eens waarmaken’, voegt hij eraan toe. Naar zijn idee is het verstandig om zeker de contacten met de bestuurlijke buitenwereld niet te veel via de faculteiten te laten lopen. ‘Faculteiten zijn nog steeds wat in zichzelf gekeerd, maar het wordt wel minder’, zo is zijn observatie. ‘Maar bij faculteitsoverschrijdende zaken zijn ze snel elkaars concurrenten. De belangen op dat niveau kunnen het beste door het CvB behartigt worden.’
De ideeën die het CvB heeft op het gebied van continuing education, lijken Van Bokhoven wat te optimistisch. Het CvB wil kort gezegd van onderaannemer hoofdaannemer worden: in plaats van uitbesteden, zelf cursussen gaan geven. Van Bokhoven betwijfelt of de TUE op het terrein van cursussen een en ander wel kan mannen. ‘Wij werken op dit gebied samen met het Postacademisch Technisch Onderwijs; die doen uitstekend werk. De TUE krijgt daar een evenredig deel van. Ik heb in het bestuur van het PATO gezeten en heb niet de indruk dat er te veel geld aan de strijkstok blijft hangen. Het CvB schat datgene wat je moet investeren om echt winst te krijgen op dit terrein volgens mij verkeerd in. De concurrentie is gewoon moordend. De revenuen zijn mijns inziens veel lager dan het CvB verwacht. Ik zou het verstandig vinden om goed te blijven samenwerken met PATO. We hebben per slot van rekening ook contracten met deze organisatie, die moeten we nakomen. Maar ik geef het CvB graag het voordeel van de twijfel als zij denken dat continuing education op deze wijze een profijtelijke zaak wordt voor de TUE.’


Ing. Adriaan van Mierlo:

‘Ga vooral de verkokering tegen’

door Fred Gaasendam

Een aantal van de honderd sheets van het CvB ging over de technische dienstverlening, zeg maar de laboratoria van de TUE. Deze laboratoria worden ondergebracht in een groot, op centraal niveau opererend facilitair bedrijf. In hoeverre sporen deze plannen met de belangen van de faculteiten? Cursor vroeg het aan ing. Adriaan van Mierlo, directeur beheer van Scheikundige Technologie.

Ing. Adriaan van Mierlo, directeur beheer van de faculteit Scheikundige Technologie, wordt directeur van het nog op te richten facilitair bedrijf, zo fluistert men in de wandelgangen. ‘Dat heb ik ook gehoord’, zegt Van Mierlo met een ironisch lachje aan het begin van het interview, zonder evenwel het bericht te ontkennen of te bevestigen. CvB-lid ir. Joris van Bergen zei onlangs in een openbare bijeenkomst dat de directeur van het facilitair bedrijf uiteraard pas benoemd wordt wanneer er een facilitair bedrijf ís. Wat er ook verder van gezegd kan worden, zeker is dat Van Mierlo met het oog van een deskundige kan kijken naar de plannen van het CvB op het gebied van de dienstverle-ning. Hij is immers de motor achter de samenwerking bij de technische dienstverlening tussen vier faculteiten: Werktuigbouw-kunde, Elektrotechniek, Natuurkunde en Scheikunde.

Vergezichten
Van Mierlo is niet zuinig met zijn lof over de CvB-plannen. ‘Dat we nu eindelijk eens op centraal niveau aan de slag gaan met integraal management, vind ik een verademing. Ik werk bestuurlijk inmiddels twintig jaar bij de TUE en ik heb altijd in woord en geschrift uitgedragen dat integraal management een ‘must’ is. Overigens kon integraal management alleen maar plaatsvinden en vond het ook alleen maar plaats in de faculteiten, omdat op dat niveau de gelden ‘lump sum’ binnenkwamen en de verantwoordelijkheden voor onderwijs bij de faculteit, en voor onderzoek primair zelfs bij de vakgroep, werden gelegd. Nu stelt het CvB dat integraal management, niet alleen op centraal niveau moet plaatsvinden, maar ook, weliswaar begrensd binnen door het CvB geschetste kaders, op facultair niveau, waar het de facto mijns inziens veelal reeds gebeurde. Ik kan een en ander alleen maar toejuichen.’
Van Mierlo heeft niet het idee dat er nu opeens door de plannen van het college een top-downbenadering wordt gehanteerd, waarbij de faculteiten maar te slikken hebben wat het CvB verordonneert. ‘Het is veeleer zo dat de plannen die de faculteiten vaak al hadden, nu een centraal coördinatiepunt krijgen, doordat het CvB nu eindelijk eens meer wil doen dan alleen wat zaken op centraal niveau beheren. Er komen nu alleen maar wat fantastische vergezichten bij.’

Open cultuur
Bij Scheikundige Technologie heeft Van Mierlo naar zijn eigen idee integraal management redelijk kunnen waarmaken. Juist vanwege dit streven naar integraal management is hij op centraal niveau nogal eens uitgemaakt voor ‘decentralist’; iemand die de faculteitsbelangen voor alles stelde en liet voorgaan voor het TUE-belang. Hij kan zich daarover nog wel kwaad maken, alhoewel het hem op de keper beschouwd weinig interesseert hoe men over hem denkt.
‘Ik ben voorstander van een open cultuur, draag dat ook hier bij Scheikunde uit. Ik heb geen zin om om de zaken heen te draaien. Dan kun je natuurlijk wel eens botsen met deze of gene.’ Van Mierlo vindt zichzelf volstrekt geen ‘decentralist’. ‘Bij Scheikunde krijg ik nogal eens te horen dat ik juist een centralist ben. Maar het gaat helemaal niet om de tegenstelling centraal-decentraal, maar om de tegenstelling integraal management versus verkokering. Wanneer je probeert op facultair niveau integraal management te beoefenen, liep je in het verleden regelmatig vast wanneer er toch op centraal niveau iets geregeld moest worden. Diensten als DPZ en DFA waren nogal verkokerd. Dat lag niet zozeer aan het feit dat het CvB de zaak op zijn beloop liet. Ze moesten vaak extern het nodige werk verrichten en stuurden de diensten hooguit op beheersmatige manier aan. Daardoor werd er uiteindelijk toch slecht samengewerkt door de centrale diensten en moest je zelf een bepaalde opdracht door die diensten heen geleiden. Dat kostte erg veel tijd. Ik heb me altijd daartegen verweerd en daardoor kreeg ik de naam dat ik niets met het centrale gezag te maken wilde hebben.’
De vraag is of een probleem als verkokering opgelost wordt door een facilitair bedrijf te creëren, dat misschien wel groter is dan het oorspronkelijke Bureau van de Universiteit. Van Mierlo ziet geen probleem. ‘Je moet de accenten leggen op horizontale processen. Dat betekent dat mensen uit verschillende disciplines, hetzij personeelszaken, hetzij financiële zaken, eendrachtig samenwerken om het probleem van een klant op te lossen. Het is dus niet zo dat de klant al die afdelingen moet aflopen met zijn probleem, nee, dat wordt juist voor hem gedaan. Zo’n constructie zie ik voor me bij de ontwikkeling van het Facilitair Bedrijf. Je moet zorgen dat die horizontale processen goed lopen; de grootte van zo’n facilitair bedrijf is dan van minder belang.’

WENT
Een aantal faculteiten - Scheikunde, Natuurkunde, Elektrotechniek en Werktuigbouwkunde - zijn bezig geweest onder de werknaam WENT om onder andere de krachten op het gebied van technische dienstverlening te bundelen. Concreet betekende dat efficiënter werken doordat de uitwisselbaarheid van technici zou worden vergroot. De technische dienstverlening wordt nu ondergebracht bij het nieuwe Facilitair Bedrijf.
Zijn de faculteiten nu niet bang dat de greep op de technische dienstverlening hierdoor vermindert? Van Mierlo denkt van niet. Naar zijn idee is het juist een gevolg van de samenwerking van WENT. ‘Ik zal je de ontwikkeling vanuit het perspectief van Scheikunde schetsen. Oorspronkelijk hoorden de werkplaatsen bij T tot de vakgroepen, heel decentraal dus. Dat decentrale had zijn voor- en nadelen. Uit een onderzoek van KPMG bleek dat de service en kwaliteit heel goed tot uitmuntend waren, de planning liep echter van geen kanten. Met een technische dienst op facultair niveau konden we de kwaliteit en de service op een hoog niveau handhaven en de planning verbeteren. WENT was weer een stapje verder: streven naar een gemeenschappelijker technische dienst op bovenfacultair niveau, uitgaande van dezelfde doelstellingen, met als niet onbelangrijk effect dat we de bezuinigingen van de laatste jaren het hoofd konden bieden. De stap om binnen de TUE te komen tot een gemeenschappelijke technische dienst voor alle faculteiten, waarin de CTD is geïntegreerd, is dan niet groot meer. De technische dienstverlening blijft gewoon van en voor de faculteiten. Als directeur beheer van Scheikunde zal ik mij daarvoor zeker hard maken.’