Leidelmeijer vult leemte in Javaanse suikergeschiedenis

door Désiree Meijers

Ir. Margaret Leidelmeijer vult met haar proefschrift ‘Van suikermolen tot grootbedrijf’ een leemte in de historiografie. Tot op heden was de Java-suikerindustrie een populair onderwerp voor politiek getinte en sociaal-economische studies. De stand van de techniek en de technische ontwikkeling in deze bedrijfstak werden tot nu toe in geen enkele studie onderzocht. Leidelmeijer (38) verrichtte haar onderzoek vanaf 1990 als aio bij de sectie Geschiedenis van de Techniek van de faculteit Technologie Management. Vanaf 1993 combineerde zij haar studie met de zorg voor haar twee kinderen. Vrijdag 4 juli rondt ze een veeleisende periode af met een promotie.

Ir. Magaret Leidelmeijer: ‘Rijkdom vergaren en technisch vernieuwen ging in de Java-suikerindustrie veelal samen.’ Foto: Bram Saeys

Anders dan andere studies met betrekking tot de suikerindustrie, verdiept Leidelmeijer zich in de relatie tussen het politieke beleid in de kolonie en de technische ontwikkeling in de suikerbranche op Java. Zij legt het verband tussen de sociaal-economische structuur en de introductie van technische innovaties. Oorspronkelijk was het de bedoeling dat de periode vanaf 1870 onderwerp van studie zou zijn, omdat in deze periode de mechanisatie van de bedrijfstak werd gerealiseerd. Maar Leidelmeijer vond ook de tijd daarvoor, van 1795 tot 1870, te interessant om onbeschreven te laten. In deze periode werd namelijk de basis gelegd waarop het snelle mechanisatieproces ná 1870 kon plaatsvinden.

Vriendjespolitiek
Leidelmeijer beschrijft in haar zeer gedetailleerde en lijvige proefschrift de totale negentiende eeuw waarin de primitieve Chinese suikermolen en het ambachtelijke verwerkingsproces tijdens het Kultuurstelsel (1830-1870) in eerste instantie vervangen werd door de West-Indische batterijen en watermolen en later door vacuümpannen, bekend uit de Europese bietsuikerindustrie. De periode van het Kultuurstelsel was er een van vriendjespolitiek. De fabrieken werden door het Indisch bestuur aan familie of vrienden vergeven, die al dan niet bekwaam als ondernemer gingen acteren.
Leidelmeijer: ‘Ze wilden natuurlijk allemaal rijk worden. Maar naast deze vriendjespolitiek waren ondernemers en overheid heel actief in het introduceren van technische vernieuwingen. Van oud-kolonel Lucassen bijvoorbeeld was bekend dat hij bevoorrecht werd door de minister van Koloniën. Hij kreeg een suikercontract en kon na een tiental jaren als vermogend man gaan rentenieren in Nederland. De andere kant van het verhaal is minder bekend, namelijk dat hij een belangrijke suikerverwerkingsinstallatie heeft geïntroduceerd. Rijkdom vergaren en technisch vernieuwen ging veelal samen. Slechts het eerste aspect wordt in de geschiedenis vermeld.’

Uitbuiting
Ondanks haar persoonlijke geën-gageerdheid vanwege haar eigen achtergrond en betrokkenheid bij het wel en wee van Indonesië in het algemeen en dat van de Indische mensen in het bijzonder, doet zij in haar dissertatie geen uitspraken over de uitbuiting van de bevolking door de Chinese en Europese elite, die het in de koloniale periode voor het zeggen hadden. ‘Productietechnisch heeft de techniek zegeningen aangereikt, maar vanuit sociaal oogpunt heeft de suikerindustrie niet veel goeds gebracht’, aldus de promo-venda. ‘Vooral voor de plattelandsbevolking die te maken kreeg met de suikercultures, had dit gevolgen voor hun eigen voedselvoor-ziening. De ‘vooruitgang’ heeft bij hen veel ellende aangericht.’
In haar studie laat Leidelmeijer het dus bij een zeer grondige beschrijving en analyse van het proces van de technische vernieuwing. Alhoewel de uitbuiting van de inheemse bevolking haar zeer na aan het hart ligt, laat zij de verdere uitwerking van dit thema over aan antropologen. ‘Voor dit proefschrift moest ik het onderwerp sterk afbakenen en me beperken tot de techniek.’ Het biedt echter voldoende aanknopingspunten voor toekomstige studies. ‘Zo kan nu beter in kaart gebracht worden welke aspecten van de suikerindustrie verantwoordelijk waren voor de negatieve effecten voor de inheemse bevolking.’

Combinatie
Leidelmeijer koos na haar VWO-opleiding voor een opleiding aan de Landbouwuniversiteit in Wageningen. Een pure bètastudie kon haar niet bekoren. In Wageningen vond zij een combinatie van maatschappij en landbouw en kon zij zich uitleven in haar belangstelling voor ontwikkelingswerk. Volgens Leidelmeijer is de LUW ten dele vergelijkbaar met de opleiding Techniek en Maatschappij aan de TUE, maar dan nog meer multidisciplinair. De voor haar interessante vakken zoals tropische plantenteelt en sociologie in de tropenrichting, ontbreken echter bij TEMA.
Leidelmeijer deed een jaar langer dan het gemiddelde van negen jaar over haar studie, vanwege de vertragingen die het werken in projecten met zich meebracht. 'Ideologisch bezig zijn, kost nu eenmaal veel tijd', zegt ze. Bovendien deed zij meer vakken dan nodig voor haar diploma. In 1988 studeerde ze af in de vakken Niet-Westerse Agrarische Sociologie, Rechtsantropologie en Tropische Plantenteelt.
Tot haar verrassing zag Leidelmeijer in Intermediair de vacature voor aio bij de sectie Geschiedenis voor de Techniek. Eerste promotor prof.dr.ir. Harry Lintsen vond Leidelmeijer de juiste persoon hiervoor. Voor haar heeft Lintsen zich op zijn beurt een goede werkgever betoond. Als zij gaandeweg de promotie in 1993 bevalt van zoon Tomas en ook als dochter Esmée zich aandient in 1996, ondervindt zij voldoende begrip van zijn kant. Maar het hoeft geen betoog dat het schrijven van een proefschrift in combinatie met twee jonge kinderen en met Ede als woonplaats, haar niet gemakkelijk is gevallen. Vanaf 4 juli zoekt zij dan ook het liefst een deeltijd betrekking in de buurt van haar woonplaats. Wageningen heeft al belangstelling getoond. De bibliotheek ligt dan zo ongeveer in haar achtertuin.